202300391/1/A2.
Datum uitspraak: 27 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het beroep (artikel 8:75a van de Awb).
Procesverloop
Bij beslissing van 11 juli 2022 heeft de examencommissie van de Faculteit Health, Medicine and Life Sciences van de Universiteit Maastricht (hierna: de examencommissie) vastgesteld dat [appellante] plagiaat heeft gepleegd bij haar onderzoeksvoorstel en haar de mogelijkheid geboden om met drie vervangende opdrachten het vak alsnog te halen.
Bij beslissing van 31 augustus 2022 heeft de examencommissie vastgesteld dat [appellante] niet aan de gestelde voorwaarde heeft voldaan en dat zij het vak daarom volgend studiejaar opnieuw moet volgen.
Tegen de beslissingen van 11 juli 2022 en 31 augustus 2022 heeft [appellante] op 10 september 2022 administratief beroep ingesteld.
[appellante] heeft tegen het niet tijdig beslissen op haar administratief beroep door het college van beroep voor de examens van de Universiteit Maastricht (hierna: het college) beroep ingesteld bij de Afdeling.
[appellante] heeft, nadat het college had toegezegd dat het alsnog op haar administratief beroep zou gaan beslissen, het bij de Afdeling ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen ingetrokken en de Afdeling gevraagd het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Bij beslissing van 27 februari 2023 heeft het college het administratief beroep tegen de beslissingen van 11 juli 2022 en 31 augustus 2022 ongegrond verklaard.
Het college heeft desgevraagd een zienswijze ingediend op het verzoek van [appellante] om een proceskostenveroordeling.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb luidt: "In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. […]"
2. [appellante] heeft haar beroep ingetrokken omdat zij met het college is overeengekomen dat alsnog op haar administratief beroepschrift van 10 september 2022 zou worden beslist. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de beslissing van 27 februari 2023. [appellante] stelt dat het college hiermee tegemoet is gekomen aan haar beroep wegens niet tijdig beslissen en heeft daarom bij de intrekking van haar beroepschrift verzocht om vergoeding van haar proceskosten daarvan.
3. Het college stelt zich op het standpunt dat deze beslissing niet kan worden aangemerkt als een tegemoetkoming aan het beroep van [appellante] zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. De brief van 10 september 2022 was namelijk geen administratief beroepschrift, maar een verzoek aan de examencommissie. De brief is doorgestuurd naar de examencommissie voor verdere afhandeling. Om die reden was het college niet gehouden om een beslissing te nemen waardoor er ook geen sprake kan zijn van niet tijdig beslissen.
4. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4263, rechtsoverweging 5.1 en 5.2) geoordeeld dat de brief van 10 september 2022 aangemerkt moet worden als een administratief beroepschrift tegen de beslissingen van 11 juli 2022 en 31 augustus 2022. Dit betekent dat het college het beroepschrift niet had moeten doorsturen en het gehouden was zelf een beslissing te nemen op het administratief beroep van [appellante]. Het college heeft deze beslissing op 27 februari 2023 alsnog genomen, waardoor het naar het oordeel van de Afdeling is tegemoet gekomen aan het beroep niet tijdig beslissen van [appellante]. De Afdeling ziet daarom aanleiding om het college op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door [appellante] gemaakte proceskosten. 5. Het verzoek dient op na te melden wijze te worden ingewilligd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. veroordeelt het college van beroep voor de examens van de Universiteit Maastricht tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep bij de Afdeling opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50;
II. gelast dat het college van beroep voor de examens van de Universiteit Maastricht het door [appellante] betaalde griffierecht van € 50,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024
705-1064