ECLI:NL:RVS:2023:4263

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
202303537/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

202303537/1/A2.
Datum uitspraak: 15 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit Maastricht (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 11 juli 2022 heeft de examencommissie van de Faculteit Health, Medicine and Life Sciences (hierna: de examencommissie) vastgesteld dat [appellante] plagiaat heeft gepleegd bij haar onderzoeksvoorstel voor het vak BGZ3025 ‘Mens en Gezondheid: Biologisch Onderzocht’ (hierna: het vak). In de beslissing heeft de examencommissie aan [appellante] de mogelijkheid geboden om nog in het studiejaar 2021-2022 af te afstuderen onder de voorwaarde dat zij uiterlijk op 15 augustus 2023 om 16:00 uur drie verschillende opdrachten zou inleveren.
Bij beslissing van 31 augustus 2022 heeft de examencommissie vastgesteld dat [appellante] twee opdrachten geheel en één opdracht gedeeltelijk voor de gestelde deadline heeft ingeleverd, dat zij daarmee niet aan de gestelde voorwaarde heeft voldaan en dat zij het vak daarom volgend studiejaar opnieuw moet volgen.
Tegen de beslissingen van 11 juli 2022 en 31 augustus 2022 heeft [appellante] administratief beroep ingesteld.
Bij e-mail van 27 september 2022 heeft het college aan [appellante] medegedeeld dat haar administratief beroep, gelet op de inhoud daarvan, wordt aangemerkt als een verzoek om haar onderzoeksvoorstel voor het vak alsnog te beoordelen. Het college heeft het verzoek daarom doorgezonden naar de examencommissie.
Bij beslissing van 13 oktober 2022 heeft de examencommissie dit verzoek afgewezen.
Bij beslissing van 27 februari 2023 heeft het college het administratief beroep van [appellante] tegen de beslissingen van 11 juli 2022, 31 augustus 2022 en 13 oktober 2022 ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 september 2023, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door dr. T.C.M. Adam en dr. N. de Jong, bijgestaan door mr. J.B. van Doorn, advocaat te Zoetermeer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] is een student in het derde studiejaar van de bachelor Gezondheidswetenschappen. Voor het vak heeft zij een onderzoeksvoorstel ingediend. Nadat de examencommissie een melding had ontvangen dat [appellante] mogelijk plagiaat in het onderzoeksvoorstel had gepleegd, heeft de commissie op 30 juni 2022 een gesprek met haar hierover gehad.
Besluitvorming
2.       In de beslissing van 11 juli 2022 heeft de examencommissie zich naar aanleiding van het gesprek op het standpunt gesteld dat [appellante] plagiaat heeft gepleegd. Daaraan heeft de examencommissie ten grondslag gelegd dat [appellante] in het gesprek op 30 juni 2022 heeft bevestigd dat zij in het door haar ingediende onderzoeksvoorstel plagiaat heeft gepleegd.
Vervolgens heeft de examencommissie, om [appellante] de gelegenheid te bieden om nog in het academisch jaar 2021-2022 te kunnen afstuderen, een aantal alternatieve maatregelen opgelegd. Zij moest een drietal opdrachten inleveren, namelijk een aangepast onderzoeksvoorstel, een narratieve review over de rol van infecties in de jeugd bij kinderen met astma en een reflectieverslag over haar werkwijze en het vermijden van plagiaat. Deze opdrachten moest zij uiterlijk vijf weken later, op 15 augustus 2022 voor 16:00 uur, inleveren. Als zij deze opdrachten niet volledig en op tijd zou inleveren, dan zou zij niet nog datzelfde studiejaar kunnen afstuderen en het vak het volgende studiejaar opnieuw moeten volgen. Daarnaast heeft de examencommissie een aantekening in haar dossier gemaakt.
3.       [appellante] is er niet in geslaagd om alle drie de opdrachten volledig op 15 augustus 2022 om 16:00 uur in te leveren. Zij heeft op die dag het onderzoeksvoorstel, het reflectieverslag en een deel van de narratieve review ingeleverd. Op 29 augustus 2022 heeft [appellante] alsnog de volledige versie van haar narratieve review ingeleverd. Bij de beslissing van 31 augustus 2022 heeft de examencommissie vastgesteld dat [appellante] niet heeft voldaan aan de voorwaarde uit de beslissing van 11 juli 2022, omdat zij voor de gestelde deadline slechts een gedeelte van de narratieve review had ingeleverd. De examencommissie heeft daarop beslist dat [appellante] het vak in het studiejaar 2022-2023 opnieuw moet volgen.
4.       Aan de beslissing van 27 februari 2023 heeft het college ten grondslag gelegd dat de examencommissie zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellante] plagiaat heeft gepleegd, aangezien zij heeft erkend dat zij een verkeerd document heeft ingeleverd en zij hiermee in strijd heeft gehandeld met artikel 1, derde lid, aanhef en onder g, van de Uniforme Frauderegeling van de FHML/UM (hierna: de frauderegeling). De examencommissie heeft volgens het college voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [appellante] door haar niet uit te sluiten van haar tentamens, maar drie alternatieve maatregelen aan haar op te leggen. Deze maatregelen zijn volgens het college niet onevenredig. Hieraan legt het college ten grondslag dat [appellante] een derdejaars student is en het voorkomen van plagiaat onderdeel is van de lesstof. Ook de geboden termijn was volgens het college niet kennelijk onredelijk.
Het college heeft verder het standpunt gehandhaafd dat [appellante] met het administratief beroep van 10 september 2022 een verzoek heeft willen doen om de gegunde termijn te verlengen, en dat dit schrijven terecht als verzoek is doorgezonden aan de examencommissie.
Omvang van het geschil
5.       Het college heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de beslissingen van 11 juli 2022 en 31 augustus 2022 onherroepelijk zijn geworden omdat [appellante] hiertegen geen administratief beroep heeft ingesteld. Het college verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2023 in zaak 202300391/3/A2 (niet gepubliceerd), waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat het college tot de conclusie mocht komen dat [appellante] met haar brief van 10 september 2022 geen administratief beroep heeft ingesteld. Doordat de beslissingen onherroepelijk zijn geworden staat volgens het college vast dat [appellante] plagiaat heeft gepleegd en kunnen ook de opgelegde maatregelen niet meer ter discussie staan. De Afdeling volgt het college hierin niet.
5.1.    Bij uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2023:4184) heeft de Afdeling het verzet van [appellante] tegen de uitspraak van 21 juni 2023 gegrond verklaard. Hiermee is deze uitspraak, en daarmee ook het oordeel dat [appellante] geen administratief beroep heeft ingesteld, komen te vervallen. De Afdeling zal daarom de vraag beantwoorden of [appellante] met de brief van 10 september 2022 administratief beroep heeft ingesteld tegen de beslissingen van 11 juli 2022 en 31 augustus 2022. De Afdeling beantwoordt deze vraag bevestigend en licht dit hieronder nader toe.
5.2.    [appellante] heeft in de brief van 10 september 2022 uitdrukkelijk vermeld dat zij administratief beroep instelt tegen de beslissingen van 11 juli 2022 en 31 augustus 2022. Hoewel [appellante] in deze brief inderdaad een duidelijke wens uitspreekt wat zij met haar administratief beroep wil bereiken, had het college niet uitsluitend op grond van deze zinsnede de brief als een verzoek aan de examencommissie mogen aanmerken. Hierbij neemt de Afdeling in overweging dat, zoals ook blijkt uit bovengenoemde uitspraak van vandaag, op de website van de universiteit een voorbeeldbrief staat voor het indienen van een beroepschrift. In dit voorbeeld wordt het studenten aangeraden om een duidelijke wens te formuleren in het beroepschrift. Dit heeft [appellante] ook gedaan. Dat de door [appellante] gewenste uitkomst mogelijk ook bereikt had kunnen worden met een herbeoordeling door de examencommissie, maakt niet dat het college het beroepschrift zonder meer als verzoekschrift aan de examencommissie had mogen doorsturen. Uit het beroepschrift blijkt duidelijk dat [appellante] een uitspraak van het college wenste over de beslissingen van de examencommissie. Het college had het administratief beroep daarom in behandeling moeten nemen.
5.3.    Gelet op het bovenstaande heeft het college het administratief beroep van 10 september 2022 ten onrechte als verzoek doorgezonden naar de examencommissie. Tijdens de behandeling van het administratief beroep van [appellante] tegen de beslissing van 13 oktober 2022 is met [appellante] afgesproken dat het college ook haar gronden in de brief van 10 september 2022 inhoudelijk in behandeling neemt. Het college heeft in de beslissing van 27 februari 2023 dan ook een standpunt ingenomen over de beslissingen van 11 juli 2022, 31 augustus 2022 en 13 oktober 2022. Het ten onrechte aanmerken van het administratief beroep van 10 september 2022 als verzoekschrift behoeft in deze procedure om die reden geen verdere bespreking.
5.4.    Op de zitting heeft het college nog naar voren gebracht dat, als er al sprake is van een administratief beroep, dit beroep wat betreft de beslissing van 11 juli 2022 buiten de beroepstermijn is ingediend en die beslissing alleen al om die reden onherroepelijk is geworden.
Ook dit standpunt volgt de Afdeling niet. Zoals het college zelf ook in de beslissing van 27 februari 2023 heeft opgemerkt, bevat de beslissing van 11 juli 2022 geen rechtsmiddelenclausule. Hoewel het administratief beroep van [appellante] inderdaad buiten de beroepstermijn is ingediend, is de termijnoverschrijding om die reden verschoonbaar.
5.5.    Dit betekent dat de beslissingen van 11 juli 2022 en 31 augustus 2022, en daarmee de vaststelling van het plagiaat en de opgelegde maatregelen, onderdeel zijn van deze procedure.
Beroep en de beoordeling daarvan
6.       [appellante] is het niet eens met de beslissing van het college. Volgens [appellante] vertoont de procedure ernstige gebreken waardoor fundamentele beginselen van een goede procesorde zijn geschonden. Zo heeft de examencommissie haar onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zich adequaat te verdedigen omdat het voor haar pas in administratief beroep duidelijk werd wat haar concreet werd verweten. Ook stelt [appellante] dat de examencommissie geen bewijs heeft geleverd dat zij plagiaat zou hebben gepleegd. Daaraan voegt zij toe dat, voor zover er al sprake zou zijn van plagiaat, de door de examencommissie opgelegde maatregelen in strijd zijn met artikel 7.12b, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW). De aan haar opgelegde bestraffende sanctie valt volgens [appellante] namelijk buiten de bevoegdheden die de WHW aan de examencommissie toekent.
6.1.    Aan de vaststelling van plagiaat, en het vervolgens opleggen van een of meer maatregelen, moeten feiten, omstandigheden en verklaringen ten grondslag worden gelegd die deze constatering en de opgelegde maatregelen kunnen dragen. Aan de beslissing van 11 juli 2022 heeft de examencommissie ten grondslag gelegd dat [appellante] in het gesprek op 30 juni 2022 heeft bevestigd dat zij plagiaat heeft gepleegd. Deze verklaring zou [appellante] meteen bij binnenkomst hebben afgelegd, waarna de examencommissie, zoals ter zitting door het college is bevestigd, niet is toegekomen aan een inhoudelijke bespreking van het vermeende plagiaat.
De Afdeling stelt voorop dat van het gesprek op 30 juni 2022 geen gespreksverslag is gemaakt, zodat niet kan worden nagegaan wat [appellante] precies heeft verklaard, in welke context zij die verklaring heeft afgelegd en of zij zich bewust was van wat zij verklaarde. Niet valt uit te sluiten dat [appellante], zoals zij heeft gesteld, in de veronderstelling was dat het enkele inleveren van een verkeerd document, te weten de conceptversie in plaats van de eindversie, plagiaat opleverde. Te meer nu dit ook naderhand door het college aan haar beslissing ten grondslag is gelegd.
Naar het oordeel van de Afdeling had de examencommissie, ondanks de eerste reactie van [appellante] bij binnenkomst, de stukken uit het onderzoeksvoorstel met het vermeende plagiaat aan haar moeten voorleggen en haar om een reactie moeten vragen. Door dit na te laten, heeft de examencommissie de beslissing onzorgvuldig voorbereid. Omdat de examencommissie de eerste reactie van [appellante] vervolgens wel ten grondslag heeft gelegd aan de beslissing, is deze beslissing onvoldoende gemotiveerd om de vaststelling van plagiaat en de als gevolg daarvan opgelegde maatregelen te kunnen dragen.
6.2.    Daarnaast heeft de examencommissie in de beslissing van 11 juli 2022 niet concreet vermeld welk wettelijk voorschrift [appellante] met het vermeende plagiaat heeft overtreden, terwijl artikel 5:9, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), hiertoe wel verplicht. In de beslissing van 27 februari 2023 heeft het college weliswaar een wettelijke bepaling vermeld die door [appellante] zou zijn overtreden, maar op de zitting van de Afdeling heeft het college desgevraagd erkend dat deze bepaling in de frauderegeling niet bestaat. Het college heeft verwezen naar artikel 1, derde lid, sub g, van de frauderegeling, terwijl artikel 1 slechts sub a tot en met e, kent. Het college heeft op de zitting toegelicht dat eigenlijk verwezen had moeten worden naar artikel 2, aanhef en onder a, van de frauderegeling.
6.3.    De slotsom is dat de beslissing van de examencommissie van 11 juli 2022 onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De examencommissie is in het verweerschrift in administratief beroep met enkele voorbeelden gekomen waaruit zou blijken dat [appellante] in haar onderzoeksvoorstel plagiaat heeft gepleegd. Daargelaten of op grond van deze voorbeelden plagiaat kan worden vastgesteld, zijn deze voorbeelden niet ten grondslag gelegd aan de beslissing van het college van 27 februari 2023 en komt deze onderbouwing bovendien te laat. Voor herstel van de gebreken in de beslissing van de examencommissie bestaat in de beslissing op administratief beroep geen ruimte, omdat de aan [appellante] opgelegde maatregelen naar het oordeel van de Afdeling deels punitief van aard zijn. Daartoe wordt overwogen dat in ieder geval de opdracht om een narratieve review te schrijven een bestraffend karakter heeft, aangezien het volbrengen van deze opdracht er niet toe leidt dat de overtreding ongedaan wordt gemaakt of wordt beëindigd. Verder heeft het college op de zitting toegelicht dat het enkel opnieuw inleveren van het (aangepaste) onderzoeksvoorstel een ‘te zachte’ sanctie was. Ook dit duidt erop dat de examencommissie met het opleggen van deze opdracht heeft beoogd leed toe te voegen.
Dit leidt ertoe dat de beslissing van het college van 27 februari 2023 geen stand kan houden.
7.       Gelet op wat de Afdeling hierboven heeft geoordeeld, behoeven de andere door [appellante] aangevoerde gronden geen bespreking.
Conclusie
8.       Het beroep is gegrond. De beslissing van 27 februari 2023 van het college komt wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:26, eerste lid, van de Awb, voor vernietiging in aanmerking. De vernietiging van de beslissing van 11 juli 2022 brengt met zich dat ook de beslissingen van 31 augustus 2022 en 13 oktober 2022 niet in stand kunnen blijven. Doende hetgeen het college zou behoren te doen, zal de Afdeling het administratief beroep gegrond verklaren en de beslissingen van de examencommissie van 11 juli 2022, 31 augustus 2022 en 13 oktober 2022 vernietigen.
9.       Het college moet de proceskosten van [appellante] in administratief beroep en in beroep vergoeden.
Wat betekent dit voor [appellante]?
10.     Met deze uitspraak zijn alle aan [appellante] opgelegde maatregelen komen te vervallen. Ook moet de examencommissie de aantekening in haar dossier verwijderen. Over het cijfer voor het vak overweegt de Afdeling nog het volgende. [appellante] heeft op 2 juni 2022 per e-mail het bericht gekregen dat het eindcijfer voor het vak is vastgesteld op een 6,8. Het college heeft op de zitting erkend dat de ongeldigverklaring van het cijfer geen onderdeel heeft uitgemaakt van de besluitvorming. Dit betekent dat het eindcijfer 6,8, dat [appellante] voor het vak op 2 juni 2022 heeft behaald, nog steeds geldig is en zij het vak niet opnieuw hoeft te volgen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellante] gegrond;
II.       vernietigt de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Universiteit Maastricht van 27 februari 2023;
III.      verklaart het door [appellante] ingestelde administratief beroep gegrond;
IV.     vernietigt de beslissingen van de examencommissie van 11 juli 2022, 31 augustus 2022 en 13 oktober 2022;
V.      veroordeelt het college van beroep voor de examens van de Universiteit Maastricht tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het administratief beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.194,00;
VI.     veroordeelt het college van beroep voor de examens van de Universiteit Maastricht tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep bij de Afdeling opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00;
VII.     gelast dat het college van beroep voor de examens van de Universiteit Maastricht het door [appellante] betaalde griffierecht van € 50,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzitter, en mr. J. Benek en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzitter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023
705-1064