ECLI:NL:RVS:2024:125

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
202302959/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over spoedeisende bestuursdwang wegens onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad op 21 december 2022 besloten tot spoedeisende bestuursdwang, omdat [appellante] op 19 december 2022 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening Zaanstad 2010 had aangeboden. De afvalzak werd aangetroffen naast een container aan de Leverkruidweg in Zaandam, met een kassabon erin waarop de naam en adresgegevens van [appellante] stonden. [appellante] betwistte echter dat zij de afvalzak verkeerd had aangeboden en stelde dat zij deze had achtergelaten in de gang van haar appartementencomplex. Ze vermoedde dat een buur deze had meegenomen en verkeerd had aangeboden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 19 december 2023. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat [appellante] de overtreder was, op basis van het bewijsvermoeden dat voortvloeit uit de aangetroffen kassabon. [appellante] had onvoldoende bewijs geleverd om dit vermoeden te ontkrachten. De rechtbank wees erop dat het college niet verplicht was om [appellante] eerst te bellen voordat de bestuursdwang werd toegepast, gezien de spoedeisendheid van de situatie en de overlast die verkeerd aangeboden afval met zich meebrengt.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van [appellante] ongegrond, en bevestigde dat het college de juiste procedure had gevolgd en de kosten van de bestuursdwang voor rekening van [appellante] kwamen.

Uitspraak

202302959/1/R4.
Datum uitspraak: 17 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2022 heeft het college zijn beslissing om op 19 december 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Zaanstad 2010 van de gemeente Zaanstad aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 192,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 29 maart 2023 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 19 december 2023, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Brouwer, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen een afvalzak die op 19 december 2022 is aangetroffen naast de container met containernummer 70558 aan de Leverkruidweg in Zaandam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de afvalzak verkeerd heeft aangeboden, omdat in de afvalzak een kassabon is aangetroffen met daarop haar naam en adresgegevens.
2.       [appellante] betwist dat zij degene is geweest die de afvalzak verkeerd heeft aangeboden. Volgens [appellante] heeft zij de afvalzak op 19 december 2022 meegenomen naar de kelderbox in haar appartementencomplex. Zij heeft zakken met plastic en papier uit haar kelderbox meegenomen en heeft de afvalzak achtergelaten op de algemeen toegankelijke gang voor haar kelderbox. Nadat zij haar plastic en papier had weggegooid is [appellante] boodschappen gaan doen. Toen zij terugkwam was de afvalzak verdwenen. [appellante] vermoedt dat een van haar buren de afvalzak heeft meegenomen en vervolgens verkeerd heeft aangeboden. Volgens [appellante] scheidt zij haar afval altijd en heeft zij een aantal keren afval van anderen dat naast de container lag in de container gedeponeerd.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, degene is die het afval op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Zie voor de uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:365, is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, op grond van dit bewijsvermoeden in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden.
2.2.    In de uitspraak van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2505, heeft de Afdeling eerder overwogen dat de overtreder in de eerste plaats degene is die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt.
2.3.    Door de naam en het adres op de in de afvalzak aangetroffen  kassabon is de afvalzak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college zonder nader onderzoek te verrichten mag aannemen dat [appellante] de overtreder is, tenzij dat wat zij aanvoert reden geeft om aan dit bewijsvermoeden te twijfelen.
Met de stelling dat [appellante] de afvalzak op de gang in de kelder van het appartementencomplex heeft laten staan en het vermoeden dat deze vervolgens door een van haar buren verkeerd is aangeboden, heeft [appellante] onvoldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden dat zij de afvalzak naast de container heeft achtergelaten, te ontkrachten. Het enkele opperen van de mogelijkheid dat iemand anders de afvalzak heeft meegenomen en vervolgens verkeerd heeft aangeboden, is onvoldoende om eraan te twijfelen dat [appellante] degene is geweest die de afvalzak verkeerd heeft aangeboden. [appellante] heeft namelijk niet onderbouwd dat deze mogelijkheid zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan. Overigens kan [appellante], ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat zij de afvalzak op de algemeen toegankelijke gang in de kelder van het appartementencomplex heeft laten staan, als overtreder worden aangemerkt. [appellante] heeft in dat geval namelijk een situatie doen ontstaan waarin zij er rekening mee moest houden dat de afvalzak door een ander zou worden meegenomen en vervolgens verkeerd ter inzameling zou worden aangeboden. Als dat is gebeurd, dan kan dat aan [appellante] worden toegerekend en kan zij verantwoordelijk worden gehouden voor de overtreding.
Met de stelling dat [appellante] haar afval altijd scheidt en regelmatig verkeerd aangeboden afval van anderen opruimt, heeft zij naar het oordeel van de Afdeling evenmin aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de afvalzak in dit geval onjuist ter inzameling heeft aangeboden.
Gelet op het voorgaande heeft het college [appellante] terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.       [appellante] voert verder aan dat ten onrechte is overgegaan tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang. Volgens [appellante] had de toezichthouder haar kunnen bellen toen hij de afvalzak aantrof. Haar telefoonnummer stond immers op de in de afvalzak aangetroffen kassabon. [appellante] betoogt dat aan haar een begunstigingstermijn had moeten worden gegeven.
3.1.    Het college heeft in het besluit van 29 maart 2023 toegelicht dat afval in de openbare ruimte tot overlast leidt, een vuilaantrekkende werking heeft en tot vervuiling kan leiden doordat de geplaatste afvalstoffen zich als zwerfvuil verspreiden over straat. Vanwege deze negatieve gevolgen van het verkeerd aanbieden van huisvuil is een spoedeisend belang gemoeid met de directe verwijdering van op onjuiste wijze aangeboden huisvuil. Het college kon daarom naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs overgaan tot het door middel van spoedeisende bestuursdwang direct verwijderen van de afvalzak, zonder [appellante] eerst te bellen en haar in de gelegenheid te stellen de afvalzak zelf op te ruimen.
Het betoog faalt.
4.       Het beroep is ongegrond.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024
490