ECLI:NL:RVS:2024:121

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
202200200/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging persoonsgegevens in de basisregistratie personen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) had afgewezen. [appellant] verzocht op 18 juni 2019 om zijn voornaam te wijzigen, zijn geboortedatum aan te passen en zijn geboorteplaats te wijzigen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd, omdat de overgelegde documenten niet voldeden aan de vereisten voor een uittreksel van een geboorteakte uit China. De rechtbank vond dat de notariële verklaring over verwantschap niet voldeed, omdat deze geen geboorteplaats vermeldde. In hoger beroep betoogde [appellant] dat hij met het verwantschapsonderzoek en de overgelegde documenten had aangetoond dat hij dezelfde persoon is als [voornaam B] [appellant]. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het college van burgemeester en wethouders herroepen. De Afdeling oordeelde dat de juistheid van de in de hukou vermelde gegevens buiten redelijke twijfel vaststaat en dat deze gegevens in de brp moeten worden gewijzigd. Het college is opgedragen om de inschrijving van [appellant] binnen vier weken te wijzigen.

Uitspraak

202200200/1/A3.
Datum uitspraak: 17 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te 's-Hertogenbosch,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 26 november 2021 in zaak nr. 20/3388 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Diels, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door M. de Pagter, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] staat sinds 2008 in de brp ingeschreven onder de geslachtsnaam [appellant], [voornaam A], [geboortedatum ] 1960 en geboorteplaats Dongyang in China. Hij heeft op 18 juni 2019 het college verzocht zijn voornaam te wijzigen in [voornaam B], de geboortedatum te wijzigen naar [geboortedatum] 1958, en de geboorteplaats te wijzigen naar Wenzhou in China. [appellant] heeft de volgende documenten overgelegd:
a. een Chinees paspoort met nummer G62110652, op naam [voornaam B] [appellant], geboren op [geboortedatum] 1958, afgegeven op 15 juli 2014 door de Chinese ambassade in Den Haag;
b. een kopie van een Household register (hierna: hukou) met nummer 2383, afgegeven op 11 oktober 1983, met bijbehorende notariële verklaring van 11 juni 2018, dubbel gelegaliseerd;
c. een verklaring van het Public Security Bureau (hierna: PSB) met nummer 2382 van 1 juni 2018 over de hukou in de jaren 60, met een bijbehorende notariële verklaring van 1 juni 2018, dubbel gelegaliseerd;
d. een verklaring van het PSB met nummer 114 van 25 december 2018 over de hukou in de jaren 70, met een bijbehorende notariële verklaring van 11 januari 2019, dubbel gelegaliseerd;
e. een pensioenverzekeringsboekje voor werknemers op naam [voornaam B] [appellant], afgegeven 24 december 1995;
f. een deskundigenrapportage verwantschapsonderzoek van Verilabs waarin staat dat [appellant] en [persoon] afstammen van dezelfde mannelijke lijn, gedateerd op 17 december 2018;
g. een notariële verklaring met nummer 115 met betrekking tot geboortegegevens van 11 januari 2019, dubbel gelegaliseerd, waarin staat vermeld [persoon], geboren op [geboortedatum] 1962, in Whenzou City, provincie Zhejiang in China;
h. een notariële verklaring met nummer 2384 over verwantschap van 11 juni 2018, dubbel gelegaliseerd, waarin staat dat [appellant] [voornaam B] de zoon is van [vader] en [moeder].
i. een notariële verklaring met nummer 5683 over verwantschap van 30 november 2018, dubbel gelegaliseerd, waarin staat dat [appellant] [voornaam B] de zoon is van [vader] en [moeder].
j. een deskundigenrapportage verwantschapsonderzoek van Verilabs waarin staat vermeld dat [appellant] de biologische vader is van [kind], gedateerd op 29 maart 2023.
1.1.    Het college heeft zich in het besluit van 20 februari 2020 op het standpunt gesteld dat [appellant] met de overgelegde documenten niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dezelfde persoon is als [voornaam B] [appellant]. Het college heeft dit standpunt in het besluit op bezwaar gehandhaafd.
De uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] geen notarieel certificaat als bedoeld onder 1 van de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken’ heeft overgelegd, omdat de aangeleverde notariële verklaring over de verwantschap met nummer 2384 geen geboorteplaats bevat. [appellant] heeft daarmee niet voldaan aan de vereisten die gelden voor een uittreksel van een geboorteakte uit China. De overgelegde gewaarmerkte kopieën van een hukou en PSB-verklaringen zijn daarvoor onvoldoende volgens de rechtbank. Bovendien heeft [appellant] met de documenten niet aangetoond dat hij [voornaam B] [appellant] is, omdat niet vast staat dat de documenten op hem zien. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat niet van de juistheid van het geldige paspoort kan worden uitgegaan, omdat niet duidelijk is op basis van welke documenten en onderzoek het paspoort is afgegeven. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat het paspoort is afgegeven op basis van een door zijn zus gestuurde PSB-verklaring. Het is volgens de rechtbank niet aannemelijk dat de Chinese ambassade deze verklaring heeft ingenomen en het blijkt bovendien niet uit de overgelegde documenten dat [appellant] een zus heeft. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het pensioenverzekeringsboekje door Bureau Documenten niet te beoordelen is en daarom niet kan dienen als brondocument. Omdat de geboorteakte, het paspoort en het pensioenverzekeringsboekje niet aantonen dat [appellant] de persoon [voornaam B] [appellant] is, kan het verwantschapsonderzoek hem niet baten. Zulk onderzoek kan alleen als aanvullend bewijs dienen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij met het verwantschapsonderzoek in samenhang met de overgelegde documenten heeft aangetoond dat hij dezelfde persoon is als [voornaam B] [appellant]. Het verwantschapsonderzoek legt het verband tussen de brondocumenten en [appellant] en moet daarom wel degelijk betrokken worden. [appellant] betoogt verder dat het college pas op de zitting bij de rechtbank heeft aangevoerd dat de geboorteplaats niet staat vermeld op de notariële verklaring met nummer 2384. [appellant] stelt dat zijn geboorteplaats wel in de dubbel gelegaliseerde notariële aktes met nummers 2383, 2382 en 114 staat vermeld, zodat geen onduidelijkheid over zijn geboorteplaats bestaat. [appellant] betoogt daarbij dat hem ten onrechte niet de gelegenheid is geboden in beroep een notariële akte met vermelding van de geboorteplaats op te laten maken en aan te leveren. Hij heeft in hoger beroep de notariële verklaring met nummer 2307 ingediend, waarin de geboorteplaats wel staat vermeld. Verder betoogt [appellant] dat van de echtheid van het paspoort moet worden uitgegaan, omdat het college heeft nagelaten Bureau Documenten onderzoek te laten doen naar het paspoort. Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank niet de expertise bezit om te oordelen of de Chinese ambassade de brondocumenten heeft ingenomen. Ook moet worden uitgegaan van de juistheid van een Chinees paspoort en heeft hij met het verwantschapsonderzoek aangetoond dat het paspoort betrekking heeft op hem.
3.1.    [appellant] heeft in een nader stuk een verwantschapsonderzoek tussen [appellant] en [kind], geboren op [geboortedatum] 1983, aangeleverd. De persoon [kind] is volgens [appellant] zijn zoon. Omdat in de hukou met nummer 2383 dezelfde persoonsgegevens van de zoon van [voornaam B] [appellant] staan vermeld, blijkt volgens [appellant] hieruit dat [appellant] de persoon [voornaam B] [appellant] is.
Beoordeling
Toetsingskader
4.       Zoals de Afdeling heeft overwogen, in de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. De in artikel 2.8, tweede lid, onder a tot en met e, van de Wet brp omschreven documenten zijn brondocumenten op grond waarvan bepaalde gegevens over de burgerlijke staat mogen worden opgenomen in de brp. Om als zo’n brondocument te kunnen worden aangemerkt, moet het betreffende document voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in dat tweede lid. Dat een document een brondocument is, betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Bij het beoordelen of deze feiten moeten worden verwerkt, moet ook rekening worden gehouden met de relevante bepalingen uit Hoofdstuk 2, Afdeling 1, paragraaf 3 van de Wet brp. Zo is van belang dat uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp volgt dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en in processuele zin (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, 128). Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2285). Dit geldt ook als het door de aanvrager overgelegde geschrift een paspoort is.
4.1.    Dit betekent dat in zaken over een verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de brp eerst de vraag beantwoord moet worden of de verzoeker brondocumenten heeft weten over te leggen die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord kan worden, wordt toegekomen aan de vraag of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld of aan de toetsingsmaatstaf zoals hiervoor omschreven is voldaan. Is dat het geval, dan wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.
Het paspoort
5.       De eerste vraag die moet worden beantwoord is of het paspoort een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d van de Wet brp. De volgende vraag is welke bewijskracht toekomt aan het paspoort.
5.1.    In het overlegde paspoort worden de naam, de geboorteplaats en de geboortedatum vermeld waarover het verzoek tot opneming gaat. Het paspoort is echt bevonden door Bureau Documenten. Het college twijfelt ook niet aan de echtheid van het paspoort. Het paspoort moet in dit geval daarom worden aangemerkt als een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp.
5.2.    Dat een geschrift een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Zoals de Afdeling in overweging 8.6 van de hiervoor genoemde uitspraak van 4 mei 2022 heeft overwogen, volgt uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en processuele zin. Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Dat geldt ook als het overgelegde brondocument een paspoort is. Wel geldt dat in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet worden uitgegaan.
5.3.    Het college heeft in het besluit van 28 oktober 2020 gemotiveerd betwist dat ook in dit geval moet worden uitgegaan van het uitgangspunt dat de gegevens in het paspoort juist zijn. Het college heeft concrete aanwijzingen aangevoerd op basis waarvan betwijfeld kan worden dat het onderzoek voor afgifte behoorlijk heeft plaatsgevonden. Het college heeft de Chinese ambassade in Den Haag op 4 en 23 oktober 2019 mails gestuurd om te achterhalen hoe de identiteit van [appellant] is vastgesteld, maar heeft geen reactie ontvangen. Het standpunt van [appellant] dat hij een PSB-verklaring van zijn zus heeft ontvangen en vervolgens op basis van die verklaring het paspoort is afgegeven, is niet aannemelijk. Uit de andere overgelegde documenten, waaronder de hukou, blijkt niet dat [appellant] een zus heeft. Hij heeft op de zitting bij de Afdeling hierover verklaard dat zijn zus is uitgeschreven uit de hukou van haar ouders en het mogelijk is een familielid te machtigen om een PSB-verklaring te krijgen. Dit heeft [appellant] niet met stukken onderbouwd. Daarnaast heeft [appellant] de PSB-verklaring niet overgelegd, zodat niet gecontroleerd kan worden of de daarin vermelde gegevens overeenkomen met de gegevens in het paspoort. [appellant] heeft om deze redenen niet aannemelijk gemaakt dat voorafgaand aan de afgifte van het paspoort behoorlijk onderzoek is verricht naar de juistheid van de op het paspoort vermelde persoonsgegevens, terwijl die bewijslast in het licht van de hierboven geschetste deugdelijk onderbouwde betwisting door het college op hem rustte. Gezien het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de op het paspoort vermelde feiten niet kunnen worden verwerkt in de brp.
De hukou
6.       [appellant] heeft een kopie van de hukou overgelegd waarin de naam, de geboorteplaats en de geboortedatum van [voornaam B] [appellant] zijn vermeld waarover het verzoek gaat. De hukou is notarieel gecertificeerd en de handtekening is gelegaliseerd door de minister van Buitenlandse Zaken. Zoals is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:641, vullen een notariële akte en een certified copy (gewaarmerkte kopie) elkaar aan en kunnen zij samen voldoende zekerheid bieden om in Nederland als volwaardig brondocument gebruikt te worden. Daarvoor zal echter wel informatie bekend moeten zijn over de wijze van opmaken en de betrouwbaarheid van het onderzoek daarbij. Dat slechts een kopie van de hukou is overgelegd is gelet op de hierboven genoemde uitspraak onvoldoende voor het oordeel dat geen betrouwbaar onderzoek heeft plaatsgevonden. De kopie van de hukou moet, vanwege de originele notariële verklaring van 11 juni 2018 over de authenticiteit van de kopie van diezelfde  hukou, als brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp worden aangemerkt.
6.1.    In de hukou staat vermeld dat de persoon [kind] de zoon is van de persoon [voornaam B] [appellant]. Met het verwantschapsonderzoek heeft [appellant] aangetoond dat hij de biologische vader is van [kind]. De identiteit van [kind] is bij dat onderzoek deugdelijk vastgesteld. Het verband tussen [appellant] en de persoon [voornaam B] [appellant] is daarmee gelegd. De juistheid van de in de hukou vermelde gegevens staat dus buiten redelijke twijfel vast en het verband tussen [appellant] en de hukou kan worden gelegd. Dat [appellant] stelt nog een zus te hebben, terwijl zij niet op de hukou is vermeld, is daarbij niet relevant, omdat het al dan niet bestaan van een zus geen afbreuk kan doen aan de relatie tussen [appellant] en de persoon [voornaam B] [appellant]. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
PSB-verklaringen en notariële verklaringen
7.       Een buiten Nederland opgemaakte akte is een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, als deze overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en ten doel heeft tot bewijs te dienen van het feit waarover het verzoek tot opneming gaat. Als het college gemotiveerd betwist dat een door de aanvrager overgelegd geschrift overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt, of gemotiveerd stelt dat het niet kan vaststellen of een overgelegd geschrift aan deze vereisten voldoet, moet in beginsel de aanvrager aannemelijk maken dat dit geschrift wel aan deze vereisten voldoet.
7.1.    Uit het onderzoek van Bureau Documenten volgt dat de PSB-verklaringen met nummers 114 en 2382 in kopie zijn overgelegd. Het college mag van de aanvrager verlangen dat hij de originele documenten overlegt, tenzij de aanvrager aannemelijk maakt dat hij dit niet kan en dat hem dit niet kan worden verweten (zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, onder 8.7). [appellant] heeft dit niet aannemelijk gemaakt.  Hij heeft op de zitting bij de Afdeling gesteld dat de originele PSB-verklaringen bij het PSB moeten blijven, omdat het PSB het bevolkingsregister beheert. De PSB-verklaringen zijn echter geen uittreksels van het bevolkingsregister zelf, maar slechts verklaringen van het PSB over de in het register vermelde gegevens van [appellant] en zijn ouders. [appellant] heeft niet onderbouwd waarom dergelijke verklaringen niet in origineel kunnen worden overgelegd.
De notariële verklaringen met nummers 5683 en 115 zijn wel in origineel overgelegd. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 28 oktober 2020 over die documenten terecht gesteld dat dit weliswaar originele documenten zijn, maar dat het geen brondocumenten zijn. De notariële verklaring met nummer 115 vermeldt de geboortegegevens van de persoon [persoon]. Dit document heeft niet ten doel tot bewijs te dienen van het feit waarover het verzoek tot opneming gaat, namelijk de identiteitswijziging van [appellant] naar de persoon [voornaam B] [appellant]. Bovendien wordt in de verklaring verwezen naar een paspoort van [persoon] dat niet is aangeleverd. Het college heeft verder ook deugdelijk betwist dat de notariële verklaring met nummer 5683 overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt. De verklaring verwijst naar het paspoort waarvan onder 5.2 is vast komen te staan dat de daarin vermelde gegevens niet in de brp kunnen worden verwerkt. Ook blijkt uit de verklaring zelf niet op basis van welk onderzoek of documenten de notaris het heeft opgesteld. Er staat alleen ‘Issue under notarization: Kinship’. Het college heeft gelet op het voorgaande deugdelijk betwist dat de PSB-verklaringen en notariële verklaringen brondocumenten zijn en [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
7.2.    Op de zitting van de rechtbank kwam aan de orde dat de notariële verklaring met nummer 5683 niet de geboorteplaats van [appellant] vermeldt. Om dit gebrek te herstellen heeft [appellant] in hoger beroep een notariële verklaring over de geboorte met nummer 2307 ingediend, binnengekomen bij de Afdeling op 28 augustus 2023. Hierin staat wel de geboorteplaats vermeld. Bureau Documenten heeft deze verklaring niet onderzocht. Op de zitting bij de Afdeling heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat ook hier geen sprake is van een brondocument, omdat de verklaring verwijst naar het paspoort en uit de verklaring zelf niet blijkt welk onderzoek heeft plaatsgevonden. Op de verklaring staat alleen ‘Issue under notarization: Birth’. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
8.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 28 oktober 2020 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
9.       De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en daartoe het besluit van 20 februari 2020 te herroepen. Zoals onder 6.1 is overwogen is de juistheid van de in de hukou vermelde gegevens die [appellant] in de brp opgenomen wil zien, buiten redelijke twijfel vast komen te staan. In de hukou staan niet de gegevens van zijn ouders genoemd. Die gegevens zijn dus niet buiten redelijke twijfel vast komen te staan. Nu de hukou een brondocument is dat van een hogere orde is dan de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving in de brp heeft plaatsgevonden, moeten de betreffende gegevens in de brp worden gewijzigd. De Afdeling zal het college opdragen om de bestaande inschrijving binnen vier weken na verzending van deze uitspraak in de brp te wijzigen zoals hierna bepaald. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
10.     Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 26 november 2021 in zaak nr. 20/3388;
III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch van 28 oktober 2020, kenmerk 9893190;
V.       herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch van 20 februari 2020, kenmerk 9277241;
VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde  besluit;
VII.     draagt het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch op om binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak de bestaande inschrijving van [appellant] te wijzigen in: [voornaam B] [appellant], geboren op [geboortedatum] 1958 in Wenzhou, China, van Chinese nationaliteit;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3500,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J. Schipper-Spanninga en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. C.M. Wissels
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024
1013