202206424/1/R1.
Datum uitspraak: 17 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bergen (NH),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 september 2022 in zaak nr. 21/2607 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2020 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om diverse, zonder omgevingsvergunning opgerichte bouwwerken op het perceel [locatie 1] in Bergen te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit op bezwaar van 27 mei 2021 heeft het college de last gedeeltelijk herroepen en voor het overige in stand gelaten.
Bij tussenuitspraak van 10 juni 2022 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan dat besluit te herstellen.
Op 19 juli 2022 heeft het college de onderbouwing van het besluit van 27 mei 2021 aangevuld.
Bij uitspraak van 30 september 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 mei 2021 vernietigd voor zover dat ziet op de last die betrekking heeft op de erf- en perceelafscheiding tussen [locatie 2] en [locatie 1], het besluit van 16 december 2020 herroepen voor zover dat ziet op de last die betrekking heeft op de erf- en perceelafscheiding tussen [locatie 2] en [locatie 1] en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 27 mei 2021.
Tegen de tussen- en einduitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door S. Bruin en G.I. Remo, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 1] te Bergen. Het is een hoekperceel dat aan de voorkant aan de Ruïnelaan en aan de zijkant aan de Studler van Surcklaan ligt.
2. Naar aanleiding van een melding hebben toezichthouders geconstateerd dat op het perceel zonder omgevingsvergunning toegangspoorten, erf- en perceelafscheidingen hoger dan 1 meter en een dakkapel zijn opgericht.
3. Het college heeft bij het besluit van 16 december 2020 [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om de geconstateerde overtredingen te beëindigen.
4. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] de beroepsgrond over de toegangspoort ingetrokken. De Afdeling zal dit onderwerp dus niet bespreken.
Proceskostenvergoeding in bezwaar
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de werkzaamheden van de gemachtigde niet kunnen worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5.1. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de rechtsbijstandskosten als bedoeld in artikel 8:75 of een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht betrekking hebben op rechtsbijstandskosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het verlenen van rechtsbijstand dient een vast onderdeel te vormen van een duurzame op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening om als beroepsmatig te kunnen worden aangemerkt.
5.2. Naar het oordeel van de rechtbank kon niet worden vastgesteld dat het verlenen van rechtsbijstand door [gemachtigde] een vast onderdeel is van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. De Afdeling heeft echter in onder meer de uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2108, geconcludeerd dat het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand door [gemachtigde] een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. De door [gemachtigde] verleende rechtsbijstand dient daarom, anders dan de rechtbank onder verwijzing naar haar eigen uitspraak van 15 december 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:11699, heeft geoordeeld, ook in dit geval als rechtsbijstand in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht te worden aangemerkt. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Het betoog slaagt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank van 30 september 2022 moet worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten om het college te veroordelen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van haar bezwaar en beroep opgekomen proceskosten. De Afdeling zal deze proceskostenveroordeling alsnog uitspreken.
7. Het college moet de proceskosten in hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 30 september 2022 in zaak nr. 21/2607, voor zover de rechtbank heeft nagelaten om het college te veroordelen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van haar bezwaar en beroep opgekomen proceskosten;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.937,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.248,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) aan [appellant] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wijgerde
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024
672-1093