202205875/1/R4.
Datum uitspraak: 17 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Swifterbant, gemeente Dronten, appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank MiddenNederland (hierna: de rechtbank) van 26 augustus 2022 in zaak nr. 22/2563 en 22/2568 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dronten.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft het college een omgevingsvergunning aan [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) verleend voor het bouwen van een fustenopslag op het perceel [locatie 1] in Swifterbant (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 juni 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning, onder aanvulling van een nadere motivering en het stellen van voorschriften, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 26 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[bedrijf] en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2023. [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Al-Shusha en D. Lange, hebben door middel van een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [partij], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 1 september 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2. [bedrijf] is eigenaar van het perceel. Zij wil een fustenopslag op haar perceel bouwen en heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo ingediend. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
[appellante] woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie 2] in Swifterbant. Het perceel van [bedrijf] grenst grotendeels aan het perceel van [appellante]. [appellante] is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Zij vreest dat haar woon- en leefklimaat zal worden aangetast.
Op het perceel is het bestemmingsplan "Buitengebied Dronten (D4000)" (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing. Het perceel heeft de enkelbestemming "Agrarisch" met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel". Aan de achterzijde van het perceel ligt een strook grond met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied". Het bouwplan voorziet in een opslag op een deel van deze strook grond. Op grond van artikel 3.2.1, onder c van de planregels mogen gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen de grenzen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel" gebouwd worden. Het bouwplan is daarom in strijd met het bestemmingsplan en om die reden heeft het college op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 3.4, onder b, van de planregels en artikel 1.2.3. van Bijlage 1 van de planregels de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
3. De relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Afwijkingsbevoegdheid
4. [appellante] betoogt dat het college niet bevoegd was om in afwijking van de planregels de omgevingsvergunning te verlenen omdat niet aannemelijk is dat de bouw van de opslag tot een vergroting van de productieomvang zal leiden. Daarom is namelijk niet voldaan aan de in artikel 1.2.3. van Bijlage 1 van de planregels opgenomen toepassingsvoorwaarde dat zicht moet zijn op langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting. [appellante] stelt dat het college een extern deskundigenadvies in had moeten winnen over de gevolgen van het bouwplan voor de langdurige vergroting van de productieomvang zoals de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Dronten heeft geadviseerd. De informatie en onderbouwing van [bedrijf] waar het college zich op heeft gebaseerd is volgens haar niet betrouwbaar.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het, gelet op de in de stukken gegeven toelichting van [bedrijf], aannemelijk is dat meer opslagruimte leidt tot een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting. Voor zover [appellante] betoogt dat het college een extern deskundigenadvies in had moeten winnen over de vergroting van de productieomvang overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de door [appellante] geuite twijfels over de informatie van [bedrijf] niet zodanig zijn dat daarom moet worden getwijfeld aan de met objectieve gegevens onderbouwde informatie van [bedrijf], die niet alleen eigen informatie over zijn feitelijke bedrijfsvoering heeft aangeleverd maar ook informatie van professionele derden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college bij de vraag of zicht is op langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting, uit heeft mogen gaan van de wijze waarop [bedrijf] zijn bedrijf voert en de opslag van zijn uien en pompoenen inricht. Dat anderen de door [bedrijf] toegepaste opslagmethoden onverstandig vinden, zoals door [appellante] is betoogd, heeft het college en de rechtbank terecht niet van doorslaggevend belang geacht. Dat betekent namelijk nog niet dat bij de wijze waarop [bedrijf] zijn bedrijf voert de fustenopslag wel leidt tot een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting. Een extern deskundigenadvies was ook daarom dus niet nodig.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de activiteit waarvoor het college de omgevingsvergunning heeft verleend binnen de reikwijdte van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo in samenhang gelezen met de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid onder artikel 3.4, onder b, van de planregels valt. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen.
Het betoog slaagt niet.
Belangenafweging
5. [appellante] betoogt dat de belangenafweging van het college onzorgvuldig is geweest en dat de rechtbank dit niet heeft onderkend. Zij stelt dat haar belangen in het geheel niet zijn meegewogen en dat het college mede om deze reden geen gebruik heeft mogen maken van de bevoegdheid om de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen.
Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit vanwege de verkeersveiligheid in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Volgens haar is het perceel te klein om meer dan één vrachtwagen te accommoderen. Een toename van productieomvang zal, zo stelt zij, een toename van het aantal vrachtwagens per week met zich meebrengen. Dit zal onveilige verkeerssituaties tot gevolg hebben omdat vrachtwagens op de openbare weg moeten wachten voordat zij het perceel op kunnen rijden.
5.1. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
5.2. Wat betreft het betoog van [appellante] over de verkeersveiligheid volgt de Afdeling haar standpunt dat een toename van productieomvang tot een toename van het vrachtverkeer gedurende het verkoopseizoen kan leiden, maar uit de gegevens die [bedrijf] heeft overgelegd volgt dat het vrachtverkeer zonder problemen op het perceel kan worden afgewikkeld. Mede door de positionering van de fustenopslag is er, zoals ook nader is toegelicht ter zitting, op het perceel voldoende ruimte voor vrachtwagens om te kunnen manoeuvreren waardoor de verkeersveiligheid op de weg niet in gevaar komt. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het bouwplan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5.3. Verder heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat het college - na afweging van alle betrokken belangen - een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van [bedrijf] om de opslag te bouwen dan aan de belangen van [appellante]. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de nadelige gevolgen van het besluit een onevenredige inbreuk maken op de woonsituatie van [appellante] en de gebruiksmogelijkheden van haar perceel. Het college heeft bij de afweging van belangen in aanmerking kunnen nemen dat het bestemmingsplan reeds een bedrijfsgebouw grenzend aan het perceel van [appellante] op de bestemming "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel" toestaat en dat het bouwplan aansluit bij de reeds aanwezige bebouwing op het perceel.
Het betoog slaagt niet.
Herhaalde en ingelaste gronden
6. Tot slot heeft [appellante] verzocht om hetgeen zij eerder heeft aangevoerd, onder meer over de erfsingelbeplanting, te beschouwen als in hoger beroep herhaald en ingelast.
6.1. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van bezwaar- en beroepsgronden is niet af te leiden waarom [appellante] van oordeel is dat de aangevallen uitspraak onjuist is. Daarom ziet de Afdeling hierin geen aanleiding deze uitspraak te vernietigen.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024
700-1059
Bijlage
juridisch kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1˚ met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
[…]
Bestemmingsplan "Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Dronten (D4000) van de gemeente Dronten"
Artikel 3.2.1 Gebouwen en overkappingen
[…]
c. de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen de grenzen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd;
[…]
Artikel 3.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
[…]
b. buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' zijn geen bouwwerken toegestaan met uitzondering van:
1. afscheidingen;
2. wegen en paden;
3. openbare nutsvoorzieningen;
4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
5. constructies ten behoeve van hagelnetten;
[…]
Artikel 3.4 Afwijken van de bouwregels
[…]
b. het bepaalde in lid 3.2.1 sub c en g en lid 3.2.2 sub b in die zin dat bouwwerken deels dan wel geheel buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd, mits:
1. de bouwwerken uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied';
2. de regels in lid 3.2.1 betrekking hebbende op de inrichting van de bedrijfskavel van overeenkomstige toepassing zijn op het zoekgebied;
3. door middel van een landschappelijk inpassingsplan wordt aangetoond dat de bebouwing aan de niet naar de weg gekeerde zijden wordt omgeven door een erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6,00 m of een kavelbeplanting ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt', met dien verstande dat:
- de erfsingel- of kavelbeplanting zal bestaan uit inheemse soorten;
- er sprake is van een kruid-, struik- en boomlaag;
- voor een doelmatige bedrijfsvoering kan aan de west- en zuidzijde van kassen voorzien worden in een afwijkende erfsingelbeplanting;
- bij aangrenzende percelen, waarbij de erfsingelbeplanting naast elkaar ligt, de gezamenlijke breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 6,00 m dient te bedragen, waarbij aan weerszijde van de kavelsloot de breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 3,00 m dient te bedragen;
4. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.3
[…]
Bijlage 1 Toetsingskader
[…]
Artikel 1.2.3 Vergroting aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel’
De afwijkingsmogelijkheden om de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' te vergroten zal alleen worden toegepast als:
- er zicht is op langdurige vergroting van de productie-omvang als gevolg van schaalvergroting of een behoefte voortvloeiend uit de extensivering en/of verbreding van de bedrijfsactiviteiten;
- binnen de bestaande aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' moet geen ruimte meer zijn voor de benodigde uitbreiding;
- bij de vergroting dient er bij voorkeur sprake te blijven van een rechthoekige aanduiding voor de bedrijfskavel met de diepte langer dan de breedte. In specifieke gevallen kan bijvoorbeeld vanwege de vorm van het landschap of natuurlijke obstakels in het landschap een rechthoekige aanduiding voor de bedrijfskavel niet haalbaar zijn;
- deze uitbreiding uitsluitend binnen de aanduidingsgrenzen van het zoekgebied plaatsvindt.
Het gebruik van gronden ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf kan buiten de bedrijfskavel worden vergroot met de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied'. Bij deze verandering van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' moet in het bijzonder worden gelet op:
- de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, waaronder de verkavelingsrichting;
- het aanleggen van nieuwe erfsingelbeplanting of kavelbeplanting in het fruitteeltgebied;
- de relatie met het aanwezige bebouwingspatroon; en
- de nabijheid van milieugevoelige functies.
Vanwege de mogelijke relatie met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm zal de waterbeheerder om advies worden gevraagd.
[…]