202307605/1/V3.
Datum uitspraak: 15 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 december 2023 in zaak nr. NL23.37001 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 16 november 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en hem in bewaring gesteld. Bij besluit van 17 november 2023 heeft de staatssecretaris een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
De staatssecretaris heeft op 21 november 2023 de eerste maatregel van bewaring opgeheven en de vreemdeling opnieuw in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 6 december 2023 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen de eerste maatregel van bewaring gegrond verklaard en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. De rechtbank heeft het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod en het beroep tegen de tweede maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Klein Hesselink, advocaat te Terneuzen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. De staatssecretaris heeft de vreemdeling op 16 november 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en een terugkeerbesluit genomen. Op 17 november 2023 heeft de staatssecretaris tegen de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd. Nadat was gebleken dat er een succesvol claimverzoek naar Kroatië zou kunnen worden verzonden, heeft de staatssecretaris op 21 november 2023 de maatregel opgeheven en een nieuwe maatregel opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft in overweging 5 geoordeeld dat de eerste maatregel van bewaring onrechtmatig is vanwege een onjuiste wettelijke grondslag. Volgens de rechtbank had de grondslag artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 moeten zijn. De staatssecretaris heeft niet kunnen motiveren waarom het concrete aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening niet al op dat moment bestond. Hiertegen is in hoger beroep niet opgekomen, waardoor dat oordeel in rechte vaststaat.
3. De rechtbank heeft verder in overweging 8 overwogen dat dit oordeel niet betekent dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod onrechtmatig zijn uitgevaardigd. Ten tijde van het sluiten van het onderzoek was alleen een claimverzoek bij de Kroatische autoriteiten ingediend, waardoor het niet zeker was of de vreemdeling daadwerkelijk door de Kroatische autoriteiten zou worden teruggenomen. De rechtbank heeft het standpunt van de staatssecretaris gevolgd dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod pas hoeven te worden ingetrokken wanneer de Kroatische autoriteiten het claimverzoek accepteren en dat die besluiten in stand kunnen blijven als het claimverzoek wordt geweigerd. De rechtbank acht deze handelwijze niet onrechtmatig.
Beoordeling hoger beroep
4. De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris het terugkeerbesluit en inreisverbod had moeten intrekken op het moment dat de vreemdeling op 21 november 2023 op de andere grondslag in bewaring werd gesteld.
4.1. Uit de uitspraken van de Afdeling van 16 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:518, onder 4.2 en 4.3, en van 16 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2373, onder 2.2, volgt namelijk dat wanneer duidelijk is dat de staatssecretaris een Dublinoverdracht beoogt of als er sprake is van een concreet aanknopingspunt voor een Dublinoverdracht, geen terugkeerprocedure kan worden toegepast. Zoals hiervoor is overwogen onder 2, staat het in deze zaak vast dat de grondslag van de maatregel van bewaring vanaf 16 november 2023 al artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 had moeten zijn. Dit maakt dat er van begin af aan een concreet aanknopingspunt wordt geacht te zijn geweest voor een Dublinoverdracht aan Kroatië, waardoor er geen sprake kan zijn van terugkeer in de zin van de Terugkeerrichtlijn. De vreemdeling kan daarom niet worden opgedragen om de Europese Unie te verlaten waardoor geen terugkeerbesluit kan worden genomen. Ook kan daarom geen inreisverbod tegen hem worden uitgevaardigd. Conclusie
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover de rechtbank het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod ongegrond heeft verklaard. Dat beroep is gegrond en het terugkeerbesluit van 16 november 2023 en het besluit van 17 november 2023 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 december 2023 in zaak nr. NL23.37001, voor zover de rechtbank het beroep tegen het terugkeerbesluit van 16 november 2023 en het inreisverbod van 17 november 2023 ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod gegrond;
IV. vernietigt het terugkeerbesluit van 16 november 2023, V-293.968.1818;
V. vernietigt het besluit van 17 november 2023, V-[…]
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. V.V. Essenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2024
18-1073