ECLI:NL:RVS:2023:967
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 24 oktober 2019. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 15 januari 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 26 januari 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Werner, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Dit betekent dat er geen aanleiding is om de eerdere uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de consistentie in de rechtspraak met betrekking tot de toetsingsintensiteit in zaken die verband houden met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).