ECLI:NL:RVS:2023:899

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
202107935/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 8 maart 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De staatssecretaris had op 10 maart 2020 aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Daarnaast weigerde hij om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De rechtbank had op 22 november 2021 de beroepen van de vreemdelingen gegrond verklaard, de besluiten van de staatssecretaris vernietigd en hem opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak.

In het hoger beroep stelde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M. Woudwijk, dienden een schriftelijke uiteenzetting in. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Raad van State verwees naar een eerdere uitspraak van 7 december 2022, waarin een vergelijkbare rechtsvraag was behandeld.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris de proceskosten van de vreemdelingen moest vergoeden, tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. E. Steendijk en de leden mr. C.C.W. Lange en mr. B. Meijer, in tegenwoordigheid van griffier mr. M.J.C. Beerse.

Uitspraak

202107935/1/V1.
Datum uitspraak: 8 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 22 november 2021 in zaken nrs. NL20.8291 en NL20.8292 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 10 maart 2020 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Ook heeft hij geweigerd de vreemdelingen ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 22 november 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3615, onder 14.1 en 14.4, over het onderdelenvereiste in iMMO-rapporten). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023
382-977