ECLI:NL:RVS:2023:887

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
202106544/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag document rechtmatig verblijf gemeenschapsonderdaan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 11 september 2019 de aanvraag afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de staatssecretaris op 12 januari 2021. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 16 september 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Arslan, heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 7 maart 2023 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet verplicht was om de vreemdeling te horen over het bezwaar. De Raad benadrukt dat de staatssecretaris terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op de hoorplicht en dat hij de vreemdeling moet horen als deze een beroep doet op artikel 8 van het EVRM. De Raad concludeert dat de staatssecretaris niet redelijkerwijs kon oordelen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling te horen.

Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 12 januari 2021 is ook vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en moet de proceskosten van de vreemdeling vergoeden. De griffier heeft in beroep geen griffierecht geheven, waardoor de staatssecretaris dit niet hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202106544/1/V1.
Datum uitspraak: 7 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 september 2021 in zaak nr. 21/827 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 12 januari 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Arslan, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De derde grief van de vreemdeling slaagt. De rechtbank heeft namelijk ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris niet ten onrechte ervan heeft afgezien om hem te horen over het gemaakte bezwaar. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 tot en met 5.3, is het uitgangspunt dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar en moet hij terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Verder moet de staatssecretaris, als een vreemdeling in zijn aanvraag om afgifte van een zogenoemd artikel 9-document impliciet of expliciet een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, deugdelijk motiveren dat hij geen gebruikmaakt van zijn bevoegdheid om op die grond ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 20 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:187, onder 2.1 tot en met 2.3. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van de uitspraak van 6 juli 2022 genoemde gezichtspunten, heeft de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel kunnen komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over zijn aanvraag. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 12 januari 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier in beroep geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 september 2021 in zaak nr. 21/827;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 12 januari 2021, V-[...];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023
716-1028