ECLI:NL:RVS:2023:875

Raad van State

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
202205400/1/V1 en 202205400/3/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure betreffende verblijfsvergunning

Op 3 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 2 september 2021 buiten behandeling gesteld. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar op 26 oktober 2021 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 15 augustus 2022 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling ging in hoger beroep en vroeg tevens om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op 14 februari 2023 een ordemaatregel getroffen, waarbij de uitzetting van de vreemdeling werd opgeschort totdat er een inhoudelijke beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening zou worden genomen. In de uitspraak van 3 maart 2023 oordeelde de voorzieningenrechter dat het hoger beroep van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag buiten behandeling mocht stellen, omdat de vreemdeling niet de benodigde informatie had verstrekt die noodzakelijk was voor de beoordeling van zijn aanvraag.

De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 3 maart 2023.

Uitspraak

202205400/1/V1 en 202205400/3/V1.
Datum uitspraak: 3 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 augustus 2022 in zaak nr. 21/6806 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 26 oktober 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 14 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening getroffen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft tot de voorzieningenrechter van de Afdeling inhoudelijk op zijn verzoek heeft beslist.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De vreemdeling komt namelijk tevergeefs op tegen het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zijn aanvraag buiten behandeling mocht stellen. De rechtbank heeft, anders dan de vreemdeling aanvoert, terecht geoordeeld dat de door hem in de aanvraagfase overgelegde stukken geen antwoord geven op de vragen van het BMA uit de ‘Bijlage toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden’, terwijl die antwoorden wel nodig waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Ook voert hij niet aan waarom hij deze antwoorden niet kon geven.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom voor het overige afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023
958