ECLI:NL:RVS:2023:874

Raad van State

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
202203130/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak van vreemdeling met strafrechtelijke achtergrond

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 maart 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 22 juli 2020 afgewezen. De vreemdeling, geboren op 1 januari 1989 in Arbil, Irak, had eerder een gevangenisstraf van zes jaar opgelegd gekregen voor deelname aan een organisatie die terroristische misdrijven pleegde. Hij zit deze straf uit op de terroristenafdeling van de Penitentiaire Inrichting Vught.

De vreemdeling had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 mei 2022 zijn beroep tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning ongegrond had verklaard. In zijn verzoek aan de voorzieningenrechter vroeg hij om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist. Daarnaast verzocht hij om opvang en verstrekkingen, en om schorsing van de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. De belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling zijn afgewogen, en de voorzieningenrechter heeft besloten om geen voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek van de vreemdeling is afgewezen, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202203130/2/V2.
Datum uitspraak: 3 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 mei 2022 in zaak nr. NL20.14701 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is geboren op 1 januari 1989 in Arbil, Irak. Bij uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:8237, is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar voor onder meer deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Op dit moment zit hij deze straf uit op de terroristenafdeling van de Penitentiaire Inrichting Vught.
2.       De vreemdeling verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt. Ook verzoekt hij de voorzieningenrechter de uitspraak van 17 mei 2022 te schorsen en hem aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De vreemdeling betoogt dat die uitspraak betekent dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat dit gevolgen heeft voor de strafrechtelijke detentie en de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
3.       Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening.
4.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Meijer
voorzieningenrechter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023
853