ECLI:NL:RVS:2023:829

Raad van State

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
202204996/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure over spoedeisende bestuursdwang

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellant], wonend te Gouda, en het college van burgemeester en wethouders van Gouda. Het geschil betreft de toekenning van een proceskostenvergoeding door het college na een besluit van 19 augustus 2022, waarin het college het bezwaar van [appellant] gegrond verklaarde en een proceskostenvergoeding van € 135,25 toekende. [Appellant] was van mening dat het college ten onrechte een wegingsfactor van zeer licht (0,25) had toegepast voor het indienen van een pro forma bezwaarschrift, en dat deze factor gemiddeld (1) had moeten zijn.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op zitting op 13 december 2022, waar [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. B. de Jong en het college door K. Henning. De Afdeling oordeelde dat de behandeling van de zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie gemiddeld behoort, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. De Afdeling concludeerde dat het college ten onrechte de wegingsfactor zeer licht had toegepast en dat de proceskostenvergoeding van € 135,25 niet in overeenstemming was met de wettelijke bepalingen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De uitspraak van de Afdeling was dat het beroep van [appellant] gegrond werd verklaard, het besluit van 19 augustus 2022 werd vernietigd voor zover het college daarin een proceskostenvergoeding van € 135,25 had toegekend, en dat het college in plaats daarvan € 597,00 aan [appellant] moest vergoeden. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] tot een bedrag van € 1.674,00, en moest het college het griffierecht van € 50,00 vergoeden.

Uitspraak

202204996/1/R4.
Datum uitspraak: 1 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Gouda,
en
het college van burgemeester en wethouders van Gouda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2022 heeft het college zijn beslissing om op 24 mei 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Gouda 2011 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Het college heeft daarbij vermeld dat de kosten voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang, te weten € 90,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 19 augustus 2022 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 13 juni 2022 ingetrokken en een proceskostenvergoeding toegekend van € 135,25.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 13 december 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, rechtsbijstandverlener te Gouda, en het college, vertegenwoordigd door K. Henning, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De relevante wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de overwegingen hierna, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2.       [appellant] betoogt dat het college bij de toekenning van de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) ten onrechte de wegingsfactor zeer licht (0,25) heeft toegepast voor het indienen van een pro forma bezwaarschrift. Volgens [appellant] had het college gelet op de aard van de zaak de wegingsfactor gemiddeld (1) moeten toepassen.
2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1868, dient ingevolge het Bpb bij de berekening van een vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor te worden toegepast die bepaald wordt door het gewicht van de zaak. Volgens de nota van toelichting bij het Bpb (Stb. 1993, 763) wordt het gewicht van de zaak bepaald door het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. Bij dat laatste aspect dient de proceskostenvergoeding evenredig te zijn aan de prestatie van de rechtsbijstandverlener. Daarbij dient te worden uitgegaan van de omvang van de werkzaamheden die redelijkerwijs nodig zijn om het desbetreffende besluit of de desbetreffende uitspraak met succes te bestrijden en niet van de omvang van de werkzaamheden die de rechtsbijstandverlener in werkelijkheid aan de zaak heeft gewijd.
Het college kan gelet hierop niet worden gevolgd in het standpunt dat vanwege de eenvoudige aard van de door de rechtsbijstandverlener feitelijk verrichte werkzaamheden en de geringe omvang daarvan, namelijk het houden van een intakegesprek en het indienen van een pro forma bezwaarschrift, de wegingsfactor zeer licht (0,25) moet worden toegepast.
De behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure behoort in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen grond voor de conclusie dat de behandeling van een zaak als hier aan de orde, te weten een bezwaarprocedure tegen de toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Gouda 2011 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, niet tot de categorie gemiddeld behoort.
Gelet op het voorgaande heeft het college naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte de wegingsfactor zeer licht (0,25) toegepast en een proceskostenvergoeding van € 135,25 toegekend voor het indienen van een bezwaarschrift.
Het betoog slaagt.
3.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 19 augustus 2022 dient te worden vernietigd, voor zover het college aan [appellant] daarin met toepassing van de wegingsfactor zeer licht (0,25) een proceskostenvergoeding van € 135,25 heeft toegekend. In dit geval dient de wegingsfactor gemiddeld (1) te worden toegepast.
De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door vast te stellen dat het bedrag dat het college als proceskostenvergoeding aan [appellant] dient te betalen moet worden vastgesteld op € 597,00, en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 19 augustus 2022, voor zover dat is vernietigd.
Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de bijlage bij het Bpb een overzicht geeft van proceshandelingen waaraan punten zijn toegekend. Aan het indienen van een bezwaarschrift wordt in de tabel onder A5 van de bijlage bij het Bpb 1 punt toegekend, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen het indienen van een pro forma bezwaarschrift en het indienen van een materieel bezwaarschrift.
4.       Het college moet de proceskosten van [appellant] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda van 19 augustus 2022, kenmerk 362804, voor zover daarin aan [appellant] een bedrag van € 135,25 als proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend;
III.      stelt het bedrag dat door het college van burgemeester en wethouders van Gouda aan [appellant] als proceskostenvergoeding in bezwaar moet worden toegekend vast op € 597,00;
IV.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 19 augustus 2022;
V.       veroordeelt het college van burgermeester en wethouders van Gouda tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Gouda aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023
490-1030
BIJLAGE
Wettelijk kader
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1 van het Bpb luidt:
"Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a.       kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
[…]."
Artikel 2 luidt:
"1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
[…]."
De eerste volzin van de bijlage bij het Bpb luidt: "Het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Bpb, wordt vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderstaande lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met toepasselijke wegingsfactoren (C)."