ECLI:NL:RVS:2019:1868

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
201807753/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 september 2018 het beroep van [appellante] gegrond verklaarde. De rechtbank vernietigde het besluit van de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) van 22 december 2017, waarin de aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven buiten behandeling was gesteld. De CSG had de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat het aanvraagformulier niet binnen de gestelde termijn was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de CSG nader onderzoek had moeten doen naar de status van de aanvraag en dat de proceskostenvergoeding ten onrechte was vastgesteld op basis van een wegingsfactor van 0,25.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank de wegingsfactor ten onrechte laag heeft vastgesteld en dat de CSG beleidsregels had moeten opstellen voor het hanteren van een lagere wegingsfactor. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank niet onterecht heeft geoordeeld en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor zorgvuldige behandeling van aanvragen en de toepassing van de juiste wegingsfactoren bij proceskostenvergoedingen.

Uitspraak

201807753/1/A2.
Datum uitspraak: 12 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 september 2018 in zaak nr. 18/1946 in het geding tussen:
[appellante]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2017 heeft de CSG de aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het fonds) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 22 december 2017 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 december 2017 vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2019, waar de CSG vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] heeft bij brief van 5 september 2017 kenbaar gemaakt een claim te willen indienen en heeft aan de CSG gevraagd om een formulier toe te zenden. De CSG heeft de brief van 5 september 2017 aangemerkt als een vormvrij verzoek om een uitkering uit het fonds te krijgen. Bij brief van 8 september 2017 heeft de CSG onder vermelding van kenmerknummer 2017/252434 een ontvangstbevestiging en een aanvraagformulier gestuurd naar [appellante] met het verzoek het formulier binnen acht weken terug te sturen. Op 15 september 2017 heeft [appellante] het aanvraagformulier retour gestuurd zonder vermelding van het aan het door de CSG aangemerkte vormvrije verzoek toegewezen kenmerknummer. Het ingevulde aanvraagformulier is vervolgens onder kenmerknummer 2017/252776 geregistreerd. De aanvraag met dit kenmerknummer is inhoudelijk in behandeling genomen.
De aanvraag met kenmerknummer 2017/252434 is bij het besluit van 30 november 2017 buiten behandeling gesteld omdat niet binnen acht weken een aanvraagformulier is ontvangen. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd.
In hoger beroep staat de vraag centraal of de rechtbank bij de veroordeling van de CSG in de proceskosten terecht wegingsfactor 0,25 (zeer licht) heeft gehanteerd.
Oordeel van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft vastgesteld dat op het moment dat [appellante] het bezwaar indiende nog niet was beslist op het verzoek met het nieuwe kenmerk.
De CSG had nader moeten onderzoeken of het aanvraagformulier wel of niet retour gezonden was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 december 2017 vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vervolgens een proceskostenveroordeling uitgesproken. De hoogte hiervan is door de rechtbank vastgesteld op € 375,75 waarbij de wegingsfactor 0,25 is gehanteerd.
Hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank de toegekende proceskostenvergoeding ten onrechte heeft vastgesteld op basis van de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) als bedoeld in onderdeel C 1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) in plaats van wegingsfactor 1 (gemiddeld). Daartoe voert [appellante] aan dat een bezwaarschriftprocedure waar het gaat om een buitenbehandelingstelling niet licht of zwaar is, maar gewoon gemiddeld. [appellante] betoogt eveneens dat de CSG beleidsregels had moeten opstellen indien zij een lagere wegingsfactor dan 1 hanteert. Ditzelfde geldt haars inziens voor de rechtbank.
3.1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
3.2.    Ingevolge het Bpb dient bij de berekening van een vergoeding voor de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor te worden toegepast die bepaald wordt door het gewicht van de zaak. Volgens de nota van toelichting bij het Bpb (Stb. 1993, 763) wordt het gewicht van de zaak bepaald door het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. Bij dat laatste aspect dient de proceskostenvergoeding evenredig te zijn aan de prestatie van de rechtsbijstandsverlener. Daarbij dient te worden uitgegaan van de omvang van de werkzaamheden die redelijkerwijs nodig zijn om het desbetreffende besluit of de desbetreffende uitspraak met succes te bestrijden en niet van de omvang van de werkzaamheden die de rechtsbijstandverlener in werkelijkheid aan de zaak heeft gewijd. De behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure behoort in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. In onderhavig geval was het belang van [appellante] bij haar bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling van haar als vormvrij verzoek aangemerkte aanvraag gering nu de CSG de 10 dagen later door haar met een aanvraagformulier ingediende aanvraag in behandeling heeft genomen en zij daarvan op de hoogte is gesteld. Om de juistheid van het besluit van 30 november 2017 te bestrijden, diende [appellante] slechts aannemelijk te maken dat binnen de termijn van acht weken is gereageerd op het verzoek om een ingevuld aanvraagformulier terug te steuren. [appellante] had hierbij kunnen volstaan met verwijzing naar het ingevulde aanvraagformulier van 15 september 2017 en het in de ontvangstbevestiging toegekende kenmerknummer. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank niet ten onrechte aanleiding gezien wegingsfactor 0,25 toe te passen.
3.3.    Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. van Y.M. Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019
343-921.
BIJLAGE wettelijk kader
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
[…]
Artikel 2
1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld: a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
[…]
3. In bijzondere omstandigheden kan van het eerste lid worden afgeweken.
Bijlage Bpb
B1. Beroep en hoger beroep
1 punt = € 472 [Red: Per 1 januari 2019: € 512] .
B2. Bezwaar en administratief beroep
1. 1 punt = € 235 [Red: Per 1 januari 2019: € 254] voor besluiten genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de heffing van premies, dan wel premievervangende belasting voor de sociale verzekeringen, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en c, van de Wet financiering sociale verzekeringen. Dit geldt tevens voor besluiten genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake de heffing van de inkomensafhankelijke bijdragen, dan wel een bijdragevervangende belasting, ingevolge de Zorgverzekeringswet.
2. 1 punt = € 472 [Red: Per 1 januari 2019: € 512] in de overige gevallen.