ECLI:NL:RVS:2023:808

Raad van State

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
202201594/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse afvalcontainers door college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellant], wonend te Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het geschil betreft de aanwijzing van een locatie voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (ORAC) en een papiercontainer ter hoogte van Hoornsingel/Hoge Schiehof 1A-9B. Het college had eerder, op 5 februari 2021, een andere locatie aangewezen, maar deze werd ingetrokken vanwege ondergrondse kabels en leidingen. De nieuwe locatie ligt dichter bij het wooncomplex van [appellant], wat leidt tot bezorgdheid over geluid- en geurhinder.

De Afdeling heeft de beroepsgronden van [appellant] beoordeeld, waaronder de vrees voor overlast door de containers en het vertrouwensbeginsel. De Afdeling oordeelde dat het college bij de aanwijzing van de locatie rekening heeft gehouden met de relevante beleidsuitgangspunten en dat de afstand van de containers tot de woning van [appellant] voldoende was om overlast te beperken. Ook werd overwogen dat de aanwezigheid van het balkon van [appellant] geen reden was om de locatie niet aan te wijzen, aangezien het college maatregelen had genomen om hinder te voorkomen.

Daarnaast heeft de Afdeling de argumenten van [appellant] over een alternatieve locatie aan de Rotterdamse Rijweg beoordeeld. Het college had deze locatie als ongeschikt bestempeld, omdat deze niet bedoeld was voor de bewoners van het wooncomplex van [appellant]. De Afdeling concludeerde dat het college redelijkerwijs de aangewezen locatie had mogen kiezen en dat het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. De proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

202201594/1/R1.
Datum uitspraak: 1 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tusse:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit, bekendgemaakt op 5 februari 2021, heeft het college onder meer een locatie ter hoogte van Hoornsingel/Hoge Schiehof 1A-9B aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) en een papiercontainer.
Bij besluit, bekendgemaakt op 30 augustus 2021, heeft het college voornoemd aanwijzingsbesluit ingetrokken.
Bij besluit, bekendgemaakt op 17 februari 2022, heeft het college een andere locatie ter hoogte van Hoornsingel/Hoge Schiehof 1A-9B aangewezen voor het plaatsen van een ORAC en een ondergrondse papiercontainer.
Tegen dit laatste besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. van Leeuwen, rechtsbijstandverlener te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong en [naam], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
Voorgeschiedenis
1.       Bij brief van 18 november 2020 heeft het college [appellant] geïnformeerd over vervanging van rolcontainers door ondergrondse containers. In de bijlage van deze brief heeft het college een afbeelding bijgevoegd van de voorgenomen locatie waar de ORAC en de papiercontainer worden geplaatst. Het college heeft echter met het aanwijzingsbesluit, bekendgemaakt op 5 februari 2021, een andere locatie ter hoogte van Hoornsingel/Hoge Schiehof 1A-9B aangewezen voor de plaatsing van de ORAC en de papiercontainer. Deze locatie ligt verder weg van het complex De Hoge Schie waar [appellant] woont, namelijk op ongeveer 18 meter afstand van het wooncomplex. In een e-mail van 16 februari 2021 heeft [naam], ambtenaar van de gemeente Rotterdam, een luchtfoto met de plaatsbepaling van de containers aan [appellant] toegestuurd.
2.       Hierna heeft het college, bij ongedateerd besluit, bekendgemaakt op 30 augustus 2021, het aanwijzingsbesluit dat op 5 februari 2021 bekend is gemaakt, ingetrokken, omdat uit onderzoek bleek dat op deze locatie kabels en leidingen liggen die de plaatsing van de ORAC en de papiercontainer onmogelijk maken. Het college heeft met het aanwijzingsbesluit, bekendgemaakt op 17 februari 2022, de locatie aangewezen ter hoogte van Hoornsingel/Hoge Schiehof 1A-9B die ook in de brief van 18 november 2020 aan [appellant] was gecommuniceerd. Deze locatie ligt dichter op de woning van [appellant], op ongeveer 8 meter van zijn balkon.
3.       [appellant] kan zich niet verenigen met de aangewezen locatie. Hij vreest een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
Beoordelingskader
4.       Bij de keuze van een locatie voor een afvalcontainer moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de container.
Als de Afdeling oordeelt dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
5.       Het college heeft bij de aanwijzing van de locatie voor de containers de uitgangspunten zoals neergelegd in het "Programma van eisen locaties onderlossende containers" (hierna: Programma van eisen), versie mei 2018, gehanteerd. In het Programma van eisen staan de volgende uitgangspunten vermeld:
"[…]
Bij plaatsing van de nieuwe containers moet, zowel bij ondergrondse als bij bovengrondse containers, rekening worden gehouden met, naast de vastgestelde standaarddetails wegenbouw, de volgende aanvullende uitgangspunten:
[...]
Restafvalcontainer: op ongeveer 100 tot 125 meter loopafstand vanaf een perceel;
Glas en papier zoveel mogelijk in de buurt van of aan looproutes naar supermarkten;
[...]
Houdt rekening met:
- Balkons en luifels;
[...]
- Vergunde standplaatsen;
- Niet te dicht bij woningen;
[…]
Voor ondergrondse containers gelden aanvullende eisen:
[…]
- Ondergrondse infrastructuur: niet te dicht bij leidingen, noch de betonput noch de mal die gebruikt wordt bij plaatsing van de put (zie met name de aangescherpte eisen van Stedin voor gas en elektra);
[...]."
Beroepsgronden
Gevolgen van het gebruik van de containers in het algemeen.
6.       [appellant] vreest dat het gebruik van de containers geluid-, geur- en zwerfvuiloverlast zal veroorzaken, omdat de containers dichtbij, op ongeveer 8 meter afstand van zijn balkon zijn geplaatst. Volgens hem is dat in strijd met het Programma van eisen, omdat daarin staat dat bij de plaatsing van containers rekening gehouden moet worden met balkons om overlast te voorkomen. [appellant] vreest daarnaast voor geluidoverlast als gevolg van het legen van de containers door de ophaalwagen.
6.1.    In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een ORAC en een papiercontainer. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval en papier gebruik te maken van deze containers, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van de containers, toename van verkeer van en naar de containers en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van de containers. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van de containers en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van de containers maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.
6.2.    In de door [appellant] geuite vrees voor hinder door geluid, geur en zwerfvuil, heeft het college naar het oordeel van de Afdeling geen belemmering voor aanwijzing van de containers op de locatie Hoornsingel/Hoge Schiehof 1A-9B hoeven zien. Hiertoe overweegt de Afdeling het volgende. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het bij de plaatsing van containers een minimale afstand van 5 meter aanhoudt tot aan de gevel van een woning. De afstand van het balkon van [appellant] tot aan de ondergrondse containers bedraagt ongeveer 8 meter. Dat is meer dan de minimale afstand die het college als uitgangspunt aanhoudt. Daarnaast heeft het college in de nota van zienswijzen toegelicht dat de geluidhinder bij het ledigen van de containers zal worden beperkt doordat de containers worden voorzien van kleppen met dempers. De containerkleppen dempen het geluid dat kan ontstaan bij het openen en sluiten van de containers. De Afdeling ziet geen grond om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat bij de aanwijzing onvoldoende rekening is gehouden met de korte afstand van de plaatsingslocatie tot zijn balkon, terwijl blijkens het programma van eisen rekening moet worden gehouden met balkons, overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de eis over de balkons en luifels in het programma van eisen is opgenomen om de bereikbaarheid van de plaatsingslocatie door de vuilnisophaaldienst te waarborgen. Deze eis is niet ingegeven door aspecten die zien op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Deze toelichting komt de Afdeling niet onjuist voor, maar laat onverlet dat de aanwezigheid van het balkon een locatiespecifieke omstandigheid betreft waar het college rekening mee moet houden. In dit verband heeft het college ter zitting toegezegd dat met de vuilophaaldienst de afspraak wordt/is gemaakt dat de vuilniswagen niet tussen het balkon van [appellant] en de plaatsingslocatie opstelt bij het ledigen van de containers. Op de reactie van [appellant] daarop dat de vuilniswagen de containers wel voor zijn balkon ledigt, heeft het college te kennen gegeven dat [appellant] dit kan melden bij de gemeente als de vuilophaaldienst zich hier niet aan houdt. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de aanwezigheid van het balkon reden had moeten zijn voor het college om af te zien van de aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
Vertrouwensbeginsel
7.       [appellant] betoogt dat het college handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel. Hij voert, onder verwijzing van de e-mail van ambtenaar [naam] van 16 februari 2021, aan dat is toegezegd dat de containers op de locatie uit het inmiddels ingetrokken aanwijzingsbesluit, bekendgemaakt op 5 februari 2021, zouden worden geplaatst. Dat de containers niet op de aangegeven locatie kunnen worden geplaatst vanwege ondergrondse kabels en leidingen, doet volgens hem niet af aan de toezegging.
7.1.    Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen (vergelijk de uitspraak van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1223, onder 7.1).
7.2.    Naar het oordeel van de Afdeling is met de e-mail van [naam] geen sprake van een toezegging of andere uitlating waaruit [appellant] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het voorliggende besluit niet genomen zou worden. Hiertoe overweegt de Afdeling dat [naam] in zijn e-mail van 16 februari 2021 aan de juridisch vertegenwoordiger van [appellant] slechts bevestigt wat het college bij het aanwijzingsbesluit, bekendgemaakt op 5 februari 2021, heeft besloten. Dit laat onverlet dat het college nadien vanwege gewijzigde feiten en omstandigheden kan terugkomen van een standpunt dat is verwerkt in een eerder besluit. Zoals hiervoor al uiteengezet bleek nadien dat de plaatsing van de containers op de locatie die bij voornoemd besluit was aangewezen feitelijk niet mogelijk vanwege ondergrondse leidingen en kabels die in de weg liggen. Om die reden is voornoemd besluit bij ongedateerd besluit, bekendgemaakt op 30 augustus 2021, ingetrokken en is met het voorliggende besluit gekozen voor een andere locatie waarbij er geen ondergrondse kabels en leidingen in de weg liggen. Dit acht de Afdeling niet in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locatie
8.       [appellant] betoogt dat het college de locatie Hoornsingel/Hoge Schiehof 1A-9B redelijkerwijs niet mocht aanwijzen, omdat er een geschikte alternatieve locatie is. Volgens [appellant] is de locatie aan de Rotterdamse Rijweg ter hoogte van nr. 134 een mogelijk alternatief. De afstand tussen deze locatie en het wooncomplex is volgens [appellant] 25 meter. Dit zorgt volgens hem voor minder overlast voor de bewoners van het wooncomplex dan de huidige locatie. Verder stelt [appellant] dat de reeds aanwezige 240 liter minicontainers aan de Rotterdamse Rijweg kunnen worden verwijderd, en dat bij eventuele overlast gebruik kan worden gemaakt van een pasjessysteem.
8.1.    Het college acht de alternatieve locatie niet geschikt, omdat de ondergrondse containers niet zijn bedoeld voor bewoners aan de Rotterdamse Rijweg. Zij maken gebruik van 240 liter minicontainers. De afvalcontainers op de aangewezen locatie zijn bedoeld om de bewoners van het wooncomplex van [appellant] te dienen. Deze doelgroep zal bij de alternatieve locatie een langere afstand moeten afleggen en een weg moeten oversteken om de afvalcontainers te kunnen bereiken. Dit acht het college niet wenselijk. Met de aangewezen locatie wordt volgens het college dan ook bijgedragen aan een betere verdeling van de containers over de wijk. De Afdeling ziet, gelet op het voorgaande, in wat [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college redelijkerwijs het voorgestelde alternatief geschikter had moeten achten dan de aangewezen locatie.
Het betoog faalt.
Conclusie
9.       Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
w.g. Van Ettekoven
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Stoof
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023
749-996