ECLI:NL:RVS:2023:763
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 1 december 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf ten onrechte had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de staatssecretaris niet zorgvuldig was gemotiveerd en heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 7.500,00.
De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat de rechtbank terecht een motiveringsgebrek heeft geconstateerd, maar dat dit gebrek eenvoudig te herstellen is. Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris is bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt, tot een bedrag van € 837,00, en er is een griffierecht van € 548,00 opgelegd aan de staatssecretaris.
Deze uitspraak bevestigt de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming door de staatssecretaris en benadrukt het belang van rechtsbescherming voor vreemdelingen in Nederland.