ECLI:NL:RVS:2023:763

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
202207445/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 1 december 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf ten onrechte had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de staatssecretaris niet zorgvuldig was gemotiveerd en heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 7.500,00.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat de rechtbank terecht een motiveringsgebrek heeft geconstateerd, maar dat dit gebrek eenvoudig te herstellen is. Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris is bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt, tot een bedrag van € 837,00, en er is een griffierecht van € 548,00 opgelegd aan de staatssecretaris.

Deze uitspraak bevestigt de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming door de staatssecretaris en benadrukt het belang van rechtsbescherming voor vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

202207445/1/V3.
Datum uitspraak: 24 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 december 2022 in zaak nr. NL22.6489 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 17 maart 2022, aangevuld bij besluit van 8 september 2022, heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank heeft namelijk een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek geconstateerd. De staatssecretaris komt daartegen in hoger beroep op terwijl dat gebrek zich (los van de vraag wat de uitkomst van de nieuwe besluitvorming moet zijn) eenvoudig laat herstellen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023
873