ECLI:NL:RVS:2023:71

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
202202379/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling met minderjarige kinderen

Op 11 januari 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 4 januari 2022 niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag had op 13 april 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling in hoger beroep ging, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T. der Bedrosian.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de grief van de vreemdeling, die stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij geen relevant verschil had aangetoond tussen het Nederlandse en Deense beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen. De Raad van State concludeerde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zij een risico liep op indirect refoulement bij overdracht aan Denemarken. Dit was gebaseerd op informatie van de Deense autoriteiten, waaruit bleek dat haar echtgenoot een geldige verblijfsvergunning asiel had en dat de vreemdeling een verlengingsaanvraag voor haar afgeleide verblijfsvergunning had ingediend, die nog in behandeling was.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om relevante en overtuigende informatie te verstrekken over hun situatie en de risico's die zij lopen in hun land van herkomst of bij terugkeer naar een ander land.

Uitspraak

202202379/1/V3.
Datum uitspraak: 11 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 13 april 2022 in zaak nr. NL22.192 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 13 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. der Bedrosian, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in haar enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen relevant verschil tussen het Nederlandse en Deense beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen aannemelijk heeft gemaakt. Over het verschil in het beschermingsbeleid heeft de Afdeling op 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1864, onder 8 t/m 9.3) uitspraak gedaan. Die uitspraak is echter niet van toepassing op de situatie van de vreemdeling. De vreemdeling was in Denemarken namelijk in het bezit van een afgeleide verblijfsvergunning voor verblijf bij haar echtgenoot. Nadat zij in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, is die verblijfsvergunning van rechtswege vervallen. Uit de door de staatssecretaris opgevraagde informatie bij de Deense autoriteiten blijkt dat haar echtgenoot in Denemarken een verblijfsvergunning asiel op individuele gronden heeft die geldig is tot 12 februari 2024. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verblijfsvergunning zal worden herbeoordeeld of ingetrokken. Daarnaast blijkt uit de informatie van de Deense autoriteiten dat de vreemdeling een verlengingsaanvraag voor haar afgeleide verblijfsvergunning heeft ingediend. Door haar asielverzoek in Nederland is deze aanvraag in de wachtstand gezet. Omdat op deze verlengingsaanvraag nog niet is beslist, is het niet aannemelijk dat de vreemdeling niet nogmaals in het bezit kan komen van een afgeleide verblijfsvergunning. De enkele verklaring dat zij op dit moment geen contact heeft met haar echtgenoot, is daarvoor onvoldoende. Door het voorgaande en de omstandigheid dat zij zelf geen asielaanvraag in Denemarken heeft ingediend, heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat zij een risico loopt op indirect refoulement bij overdracht aan Denemarken.
1.1.    De grief faalt.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
47-985