ECLI:NL:RBDHA:2022:5923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
NL22.192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en indirect refoulement in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Syrische vrouw, samen met haar minderjarige kinderen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres betoogde dat Denemarken niet mag worden vertrouwd op het beginsel van wederzijds vertrouwen, omdat het Deense asielbeleid voor Syriërs verschilt van dat van Nederland. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen van toepassing is. Eiseres heeft niet aangetoond dat er een relevant verschil is in bescherming tegen refoulement tussen Nederland en Denemarken. De rechtbank concludeert dat de Deense autoriteiten de mogelijkheid hebben gegarandeerd voor eiseres om een asielaanvraag in te dienen, en dat er geen aanwijzingen zijn dat deze beoordeling niet zorgvuldig zal plaatsvinden. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en stelt dat er geen proceskosten hoeven te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.192

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres,

ook namens haar minderjarige kinderen
[kind 1], v-nummer: [nummer] ,
[kind 2] ,v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.D. Leene).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiseres om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres en haar kinderen hebben de Syrische nationaliteit. De Deense autoriteiten hebben verweerder laten weten dat zij de echtgenoot van eiseres, die ook de Syrische nationaliteit heeft, internationale bescherming hebben verleend en dat eiseres en haar kinderen in verband met gezinshereniging in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning voor verblijf bij hem. [1]
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat volgens hem op grond van de Dublinverordening Denemarken daarvoor verantwoordelijk is. Ten aanzien van Denemarken mag volgens verweerder worden uitgegaan van het beginsel van wederzijds vertrouwen.
Mag verweerder uitgaan van het beginsel van wederzijds vertrouwen?
3. Eiseres betoogt dat verweerder onvoldoende heeft onderkend dat voor Denemarken niet mag worden uitgegaan van het beginsel van wederzijds vertrouwen. Denemarken voert namelijk ten aanzien van Syriërs een ander toelatingsbeleid dan Nederland. Dit blijkt volgens eiseres uit de door haar in de zienswijze overgelegde artikelen. Dit verschil tussen Nederland en Denemarken in de wijze waarop bescherming tegen refoulement wordt geboden maakt dat zij in Denemarken het risico loopt te worden verwijderd naar Syrië (risico op indirect refoulement). Daarom kunnen eiseres en haar kinderen niet aan Denemarken worden overgedragen.
3.1.
Niet in geschil is dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Het geschil gaat over de vraag of verweerder voor Denemarken, gelet op het Deense asielbeleid voor Syriërs, mag uitgaan van het beginsel van wederzijds vertrouwen.
3.2.
In Dublinzaken geldt het beginsel van wederzijds vertrouwen. Dit houdt in dat het uitgangspunt is dat verweerder er op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiseres om haar stelling over het risico op indirect refoulement te onderbouwen.
3.3.
Eiseres heeft haar stelling dat Denemarken een ander toelatingsbeleid voert voor Syriërs, en zij dus na overdracht aan Denemarken het risico loopt op indirect refoulement, onderbouwd met de volgende krantenartikelen:
- het artikel ‘Denemarken is het eerste Europese land dat Syrische vluchtelingen
terug naar huis stuurt’ van Trendnieuws van 3 maart 2021;
- het artikel ‘Kunnen Syrische vluchtelingen terug naar huis?’ in de Telegraaf van
13 maart 2021;
- het artikel ‘Hoe Denemarken asielbeleid steeds verder aanscherpt, en waarom’ van EW Magazine van 20 juli 2021;
- het artikel ‘Damascus veilig genoeg, Denemarken trekt verblijfsvergunningen
Syriërs in’ van NOS van 28 april 2021;
- het artikel ‘is Syrië veilig? De Deense overheid vindt van wel en stuurt
vluchtelingen terug’ in Parool van 29 april 2021.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verweerder voor Denemarken mag uitgaan van het beginsel van wederzijds vertrouwen. Verweerder heeft namelijk terecht het standpunt ingenomen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overgelegde krantenartikelen op haar situatie van toepassing zijn. [2] Uit die artikelen volgt dat de stad Damascus en de provincie Rif-Damascus in Syrië volgens de Deense autoriteiten veilig zijn voor asielzoekers die vanwege de algemene veiligheidssituatie bescherming hebben gezocht in Denemarken. Om die reden gaan de Deense autoriteiten volgens deze berichtgeving ten aanzien van Syriërs, afkomstig uit deze gebieden, over tot herbeoordeling van hun verblijfsrecht, wat kan leiden tot intrekking van hun verblijfsvergunning. Verweerder heeft er terecht op gewezen [3] dat eiseres volgens haar eigen verklaringen niet afkomstig is uit één van deze gebieden. Zij heeft tijdens het aanmeldgehoor namelijk verklaard dat ze is geboren in Aleppo en daar tot haar vertrek naar Turkije in 2017 heeft gewoond. [4] Eiseres heeft dus niet met stukken aannemelijk gemaakt dat er een voor haar relevant verschil bestaat in bescherming tegen refoulement tussen Nederland en Denemarken. Het betoog van de gemachtigde op de zitting dat het Deense beleid in de toekomst ook gaat gelden voor Syriërs, afkomstig uit andere delen van Syrië, maakt dat niet anders, omdat dit betoog louter speculatief is en niet is onderbouwd.
Daarnaast hebben de autoriteiten van Denemarken het verzoek om overname, op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening, geaccepteerd. Dat betekent dat de Deense autoriteiten expliciet hebben gegarandeerd dat eiseres de mogelijkheid krijgt om een asielaanvraag in te dienen. Ten aanzien van eiseres zal dus een individuele beoordeling plaatsvinden van haar verzoek om internationale bescherming. Er zijn geen aanwijzingen voor de conclusie dat Denemarken deze beoordeling niet op zorgvuldige wijze zal uitvoeren. Bovendien kan eiseres in Denemarken tegen een afwijzing van haar asielaanvraag rechtsmiddelen aanwenden. Tot slot heeft verweerder terecht van belang geacht dat de echtgenoot van eiseres internationale bescherming geniet in Denemarken en zijn status volgens eiseres niet door Denemarken is ingetrokken.
3.5.
De rechtbank ziet in de in het verweerschrift en door de gemachtigde van verweerder op de zitting genoemde hoger beroepen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen aanleiding om het beroep van eiseres aan te houden. Anders dan hier het geval is, is in die in hoger beroep aanhangige zaken wel sprake van een verschil in toelatingsbeleid tussen lidstaten.
Herhaling zienswijze
4. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat wat zij eerder in haar zienswijze heeft aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Nu verweerder in het besluit op de zienswijze heeft gereageerd en eiseres met de enkele verwijzing niet heeft toegelicht waarom die reactie van verweerder tekortschiet, slaagt deze beroepsgrond niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Scherff, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en
mr. H. van Eijken, leden, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dossierstuk 50.
2.Pagina 3 van het besluit.
3.Pagina 3 van het verweerschrift.
4.Zie het aanmeldgehoor (dossierstuk 28), p. 6.