202105443/2/V6 en 202105444/2/V1.
Datum uitspraak: 15 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], met onbekende verblijfplaats,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2021 in zaken nrs. 19/8000 en 20/1670 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 12 december 2019 (hierna: de besluiten) heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [de vreemdeling] ingetrokken krachtens artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) en hem ongewenst verklaard krachtens artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw 2000.
Bij uitspraak van 8 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen namens [de vreemdeling] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam, namens [de vreemdeling] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2022, waar Schüller, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.V. de Kort, advocaat te Den Haag, vergezeld door J.J. van Joolingen, zijn verschenen. Ook is [persoon], een broer van [de vreemdeling], verschenen.
Bij tussenuitspraak van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2527, heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in de besluiten te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij brief van 27 oktober 2022 heeft de staatssecretaris een nadere motivering gegeven voor de besluiten.
Schüller is in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de staatssecretaris heeft beoogd het gebrek te herstellen.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om het in overwegingen 5.1 en 9 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in de besluiten te herstellen. De Afdeling heeft onder 5.1 en 9 van de tussenuitspraak overwogen dat de staatssecretaris naar aanleiding van de brief van het College van procureurs-generaal van 2 december 2019 nader had moeten onderzoeken of [de vreemdeling] nog leeft. De brief geeft namelijk een eerste aanknopingspunt voor het vermoeden dat [de vreemdeling] is overleden. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat de brief dateert van ná het individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) van 19 november 2019 maar van vóór het nemen van de besluiten. Het had daarom op de weg van de staatssecretaris gelegen om bij de AIVD en/of het OM na te vragen of de informatie in het individueel ambtsbericht nog actueel is. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat het in zaken over het vierde lid van artikel 14 van de RWN niet altijd mogelijk zal zijn om absolute zekerheid te verkrijgen dat een betrokkene nog leeft, maar dat dit de staatssecretaris niet ontslaat van de plicht om besluiten zorgvuldig voor te bereiden. De Afdeling heeft de staatssecretaris daarom opgedragen om bij de AIVD na te vragen of het individueel ambtsbericht nog actueel is.
2. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek moeten de besluiten, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, worden vernietigd. De besluiten zijn in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht genomen. Het hoger beroep is gegrond en de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Hieronder zal de Afdeling beoordelen of de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand kunnen blijven.
3. Om te voldoen aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht heeft de staatssecretaris bij brief van 27 oktober 2022 een nadere motivering gegeven voor de besluiten. Hij heeft daarin verwezen naar een bij zijn brief gevoegde brief van de directeur-generaal van de AIVD van 17 oktober 2022, waarin staat dat de AIVD niet kan bevestigen of [de vreemdeling] in leven of overleden is. De inhoud van de brief van de AIVD geeft geen aanleiding om de besluiten te wijzigen of te vervangen. Daarmee is het geconstateerde gebrek hersteld, aldus de staatssecretaris.
4. De gemachtigde van [de vreemdeling] heeft naar aanleiding van de brief van 27 oktober 2022 geen zienswijze naar voren gebracht.
5. De Afdeling oordeelt dat de staatssecretaris met de onder 3 weergegeven nadere motivering het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. De Afdeling zal daarom de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand laten.
6. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. De Afdeling zal het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren, de besluiten vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven.
7. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2021 in zaken nrs. 19/8000 en 20/1670;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 12 december 2019, kenmerk Z1-88474533704 en kenmerk Z1-88476227315;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [de vreemdeling] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.348,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en
mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.R. van Ark, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Van Ark
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023
861