ECLI:NL:RVS:2023:4869

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
202206809/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van verzet in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 november 2022, waarin zijn verzet tegen een eerdere uitspraak van 16 maart 2022 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het verzet niet ontvankelijk was op basis van artikel 8:55, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en dat hiertegen geen hoger beroep mogelijk was volgens artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb. De appellant stelde dat hij door deze uitspraak in zijn recht op toegang tot de rechter werd beperkt, wat in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat, ondanks het appelverbod, er sprake was van een ernstige schending van fundamentele rechtsbeginselen. De rechtbank had de appellant niet gehoord in zijn verzet, terwijl hij hierom had verzocht. Dit gebrek aan een eerlijke procesgang leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring van het verzet niet kon standhouden.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe beslissing, waarbij de eerdere overwegingen in acht moeten worden genomen. De Afdeling heeft ook opgemerkt dat de appellant onvoldoende onderbouwd had aangetoond dat hij recht had op verletkosten, wat niet verder in de uitspraak werd behandeld.

Uitspraak

202206809/2/A3.
Datum uitspraak: 20 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 november 2022 in zaak nr. 21/6087 op het verzet van [appellant].
Procesverloop
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 november 2022, waarbij het door hem gedane verzet tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 maart 2022 niet-ontvankelijk is verklaard.
Overwegingen
De bepalingen van de Awb die in deze zaak van toepassing zijn, luiden:
Artikel 8:55, zevende lid: "De uitspraak strekt tot:
a. niet-ontvankelijkverklaring van het verzet,
b. ongegrondverklaring van het verzet, of
c. gegrondverklaring van het verzet."
Artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c: "Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
[…]
c. een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid,
[…]"
2.       De uitspraak van de rechtbank van 21 november 2022 op het door [appellant] gedane verzet is een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Hiertegen kan, gelet op artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, geen hoger beroep worden ingesteld.
3.       Ondanks een appelverbod kan de Afdeling van een hoger beroep kennis nemen in geval van een zodanig ernstige schending van eisen van goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen dat van een eerlijk proces geen sprake is.
4.       In de uitspraak van de rechtbank, waarvan verzet, is het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op een openbaarmakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft hiertoe besloten omdat [appellant] wegens misbruik van recht geen vrijstelling wordt verleend van de verplichting tot betaling van griffierecht, waardoor hij in verzuim is het griffierecht te voldoen.
De uitspraak van de rechtbank van 21 november 2022 betreft een uitspraak op een door [appellant] daartegen gedaan verzet, als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van de in artikel 8:54, eerste lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om uitspraak te doen zonder behandeling ter zitting en het verzet niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.
5.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4135), mag het recht op toegang tot de rechter worden beperkt en is dat niet in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), mits de beperkingen niet in essentie het recht op toegang tot de rechter schaden, een gerechtvaardigd doel dienen en proportioneel zijn. Niet-ontvankelijkverklaring van een rechtsmiddel dat misbruik van recht inhoudt, voldoet aan die eisen.
6.       Door het verzet tegen de uitspraak waarbij het ingestelde beroep niet-ontvankelijk is verklaard, wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk te verklaren, heeft bij de rechtbank geen inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Niet beoordeeld is of de rechtbank terecht zonder behandeling ter zitting tot het oordeel kon komen dat sprake was van misbruik van recht. Doordat hij in verzet niet is gehoord, hoewel hij daarom had gevraagd, en omdat tegen een verzetuitspraak geen hoger beroep mogelijk is, mist [appellant] de kans om een beoordeling te krijgen of zijn beroep op betalingsonmacht terecht  wegens misbruik van recht is afgewezen en zijn beroep als gevolg daarvan terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard De Afdeling is van oordeel dat daarmee een fundamenteel rechtsbeginsel, dat van een eerlijk proces, is geschonden. Dat is in strijd met artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Om die reden bestaat grond voor doorbreking van het appelverbod. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2022, zaaknummer 202201354/2/A3.
7.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om opnieuw te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
8.       Wat betreft de gevraagde verletkosten, heeft [appellant] met de enkele stelling dar hij recht heeft op verletkosten, waarbij hij wijst op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, onvoldoende onderbouwd dat hij daadwerkelijk verletkosten heeft gemaakt. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1374.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 november 2022 in zaak nr. 21/6087;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klingers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023
176-836
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
-        Verzet moet schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak worden gedaan.
-        In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met wat er in deze uitspraak staat.
-        Als de indiener over het verzet door de Afdeling wil worden gehoord, moet dit in het verzetschrift worden gevraagd. De zitting gaat dan alleen over de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak waartegen uw verzet is gericht.