ECLI:NL:RVS:2023:4855

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
202205341/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bestemmingsplan wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht en onvoldoende motivering

Op 27 december 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Wijbosch, herziening [locatie 1]" van de gemeente Meierijstad. Het bestemmingsplan, dat op 23 juni 2022 was vastgesteld, voorzag in de toekenning van een woonbestemming en de restauratie van een historische hoekgevelboerderij. De eigenaar van het perceel, [initiatiefnemer], wilde de vervallen boerderij restaureren en twee aaneengeschakelde woningen realiseren. Echter, [appellant], die een agrarisch bedrijf exploiteert nabij het plangebied, stelde beroep in tegen het bestemmingsplan. Hij vreesde dat het plan zijn bedrijfsvoering zou belemmeren, met name door mogelijke geurhinder van toekomstige bewoners van de woningen.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 29 augustus 2023. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de raad van de gemeente Meierijstad onvoldoende had gemotiveerd waarom de bedrijfsvoering van [appellant] niet zou worden beperkt door de ligging van de tuin binnen een afstand van 50 meter van zijn agrarisch bouwvlak. De Afdeling oordeelde dat de raad niet had aangetoond dat er in een aanvaardbaar verblijfsklimaat kon worden voorzien voor de tuinen die binnen deze afstand zouden worden aangelegd. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in strijd was met de rechtszekerheid en onvoldoende gemotiveerd.

De Afdeling heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van de raad van de gemeente Meierijstad vernietigd. De raad werd opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak de nodige aanpassingen in het bestemmingsplan door te voeren. Tevens werd de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant]. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de noodzaak van een goede motivering van besluiten.

Uitspraak

202205341/1/R2.
Datum uitspraak: 27 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Schijndel, gemeente Meierijstad,
appellant,
en
de raad van de gemeente Meierijstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Wijbosch, herziening [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 29 augustus 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Scholten, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door C.M.M. van Houtum, zijn verschenen. Verder is op zitting [initiatiefnemer], bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het plan voorziet in toekenning van een woonbestemming en verplaatsing en restauratie van de historische hoekgevelboerderij aan de [locatie 1] te Schijndel. Het perceel is gelegen buiten de bebouwde kom. Het plan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van [initiatiefnemer], die eigenaar is van het perceel [locatie 1]. Hij wenst de vervallen hoekgevelboerderij te restaureren. Om dit financieel mogelijk te maken is in het plan voorzien in het realiseren van twee aaneengesloten woningen in de gerestaureerde boerderij.
2.       [appellant] woont aan de [locatie 2] te Schijndel en heeft daar een agrarisch bedrijf. [appellant] vreest dat het onderhavige plan een uitbreiding van zijn bedrijf in het bouwvlak in de weg staat en dat zijn bedrijfsvoering hierdoor wordt beperkt.
3.       Deze zaak is een vervolg op de beroepszaak die heeft geleid tot een uitspraak van de Afdeling van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2833. In deze uitspraak heeft de Afdeling het besluit van 29 september 2016 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1]" vernietigd wegens strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Dat plan voorzag in de restauratie en verbouwing van de historische hoekgevelboerderij, tot twee aaneengesloten woningen onder één dak, binnen een afstand van 50 m van het bouwvlak van [appellant]. Deze woning was gelegen achter de woning op het perceel aan de [locatie 1] te Schijndel. De Afdeling heeft overwogen dat indien de in het plan voorziene woningen worden opgericht, artikel 3.117, eerste lid, Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit milieubeheer) aan de oprichting van een dierenverblijf binnen het bouwvlak van [appellant] in de weg zal staan. Dit omdat in dat geval niet aan een afstand van 50 m kan worden voldaan ten opzichte van de nieuwe woningen. De Afdeling heeft geoordeeld dat [appellant] in zoverre terecht stelt dat het bestemmingsplan "[locatie 1]" voor hem een belemmering in de bedrijfsvoering kan opleveren.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft [initiatiefnemer] de hoekgevelboerderij in het plan verplaatst. In het plan wordt deze voorzien op een afstand groter dan 50 m van het bouwvlak van [appellant].
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beperking bedrijfsvoering
5.       [appellant] betoogt dat het plan leidt tot beperking van zijn bedrijfsvoering. Hij vreest dat toekomstige bewoners geurhinder zullen ervaren in geval van uitbreiding van zijn agrarische bedrijf binnen het bouwvlak. [appellant] wijst erop dat in het onderhavige plan weliswaar de afstand van 50 m van het agrarische bouwvlak ten opzichte van de woonbebouwing in acht is genomen, maar dat dit voor een deel van de tuinen binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalig landschap" niet geldt. Volgens [appellant] heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom zijn bedrijfsvoering niet wordt gefrustreerd door de ligging van de tuin binnen een afstand van 50 m. [appellant] verwijst naar rechtsoverweging 6.7 van de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1688, waarin is overwogen dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening in een aanvaardbaar verblijfsklimaat dient te kunnen worden voorzien. [appellant] stelt dat in de plantoelichting niet is onderbouwd of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat ingeval van de aanleg van een tuin. Verder stelt [appellant] dat de raad weliswaar wijst op de in de planregels opgenomen vergunningplicht voor het inrichten van gronden als tuin, maar volgens hem waarborgt die vergunningplicht onvoldoende dat hij niet wordt beperkt in de bedrijfsvoering. Volgens hem zou een tuin op de betreffende locatie binnen de geurcontour in het geheel niet mogelijk moeten zijn.
5.1.    Aan het perceel van [appellant] is ingevolge het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied" de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalig landschap" met een bouwvlak toegekend. De oppervlakte van het bouwvlak is ongeveer 3000 m² (ongeveer 75 m bij 40 m). Op grond van de planregels mogen ter plaatse van het bouwvlak agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen met bijbehorende bijgebouwen worden opgericht. [appellant] heeft de bouwmogelijkheden op zijn perceel niet volledig benut. Hij kan binnen het agrarisch bouwvlak nog een dierenverblijf oprichten, bijvoorbeeld tegen de plangrens aan. [appellant] heeft een niet milieuvergunningplichtige inrichting waar 25 schapen, 150 legkippen, 20 stuks melkvee en 3 vleesvarkens (mogen) worden gehouden.
5.2.    Wat betreft de geurnormering gelden voor zijn bedrijf de artikelen 3.115 en 3.117 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Ingevolge artikel 3.117, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer dient in het geval van het oprichten van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor een afstand van 100 m in acht te worden genomen indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen en 50 m indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen.
5.3.    De Afdeling stelt vast dat in het plan aan gronden de bestemming "Wonen" is toegekend, die ook gebruikt mogen worden voor tuinen. Deze gronden zijn gelegen op een afstand groter dan 50 m gerekend vanaf het bouwvlak van [appellant]. Niet in geschil is dat voor deze gronden in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden voorzien.
5.4.    De Afdeling stelt verder vast dat aan gronden, op korte afstand van het bouwvlak van [appellant] en binnen 50 m gerekend vanaf het bouwvlak van [appellant], de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalig landschap" is toegekend.
5.5.    De relevante planregels voor de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalig landschap" luiden:
"3.1.1 Algemeen
De voor Agrarisch met waarden - Kleinschalig landschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch gebruik;
[…]
g. tuinen.
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:
[…]
b Tuinen
Het inrichten van gronden, grenzend aan een woning, als tuin, is uitsluitend toegestaan nadat de omgevingsvergunning als bedoeld in 3.3.2 is verleend. Bestaande tuinen worden geacht te zijn aangelegd met een vergunning als bedoeld in 3.3.2.
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
[…]
3.3.2 Omgevingsvergunning tuinen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in 3.1.2 onder b verlenen teneinde gronden grenzend aan een binnen het plangebied gelegen woning, in te kunnen richten als tuin, mits aan het volgende wordt voldaan:
a. de aanleg en inrichting geschieden op een, binnen het landschap passende wijze, afgestemd op het gemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan;
b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
c. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de binnen de bestemming aanwezige cultuurhistorische waarden als bedoeld in 3.1.
4.5.2 Voorwaardelijke verplichting
a. Ter plekke van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting" is het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bebouwing zonder de uitvoering en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform het in Bijlage 1 (van de regels) opgenomen Inrichtingsplan en beplantingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing niet toegestaan. […]"
5.6.    De raad stelt zich op het standpunt dat de norm van een goed woon- en leefklimaat in de tuin bij de voorziene woningen niet het belang van [appellant] beschermt. De raad stelt zich verder op het standpunt dat alleen met betrekking tot een gebouw als zijnde een geurgevoelig object dient te worden beoordeeld of dit object geen belemmering is voor het agrarisch bedrijf en dat een tuin niet als een geurgevoelig object kan worden aangemerkt. Verder wordt [appellant] volgens de raad niet in zijn bedrijfsvoering beperkt, omdat een tuin alleen is toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning, waarbij beoordeeld wordt of er geen belemmering ontstaat voor omliggende agrarische bedrijven. De raad wijst er bovendien op dat niet het landschappelijk inpassingsplan, maar de planregels en de verbeelding bepalend zijn voor de beoordeling of de bedrijfsvoering wordt beperkt. Daarnaast wijst de raad erop dat in het onderliggende plan "Landelijk Gebied" reeds de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalig landschap" is toegekend en dat in de planregels dezelfde mogelijkheden voor tuinen zijn opgenomen.
5.7.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (rechtsoverweging 10.6 van de overzichtsuitspraak relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706), beschermt de norm van een goede ruimtelijke ordening, voor zover deze ziet op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van een woning, ook de belangen van betrokken bedrijven bij een ongestoorde uitoefening van hun bedrijf. Degene die een bedrijf uitoefent kan, omdat hij geconfronteerd kan worden met klachten van de bewoners van een woning over de milieugevolgen van zijn bedrijf, aanvoeren dat in het plangebied vanwege de milieugevolgen van zijn bedrijf geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Artikel 8:69a van de Awb staat in zoverre niet in de weg aan vernietiging van een besluit op die grond.
5.8.    Ingevolge artikel 3.1.1, onder g, van de planregels zijn de gronden binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalig landschap" mede bestemd voor tuinen. Niet in geschil is dat tuinen als zodanig niet worden aangemerkt als geurgevoelige objecten in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij.
In het hiernavolgende beoordeelt de Afdeling de beroepsgrond van [appellant], dat onvoldoende is onderbouwd of voor de gronden die als tuin kunnen worden ingericht binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalig landschap", die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m vanaf het bouwvlak van [appellant], in een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden voorzien.
5.9.    In artikel 4.5.2 van de planregels is de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bebouwing zonder de uitvoering en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen volgens het in bijlage 1 (van de planregels) opgenomen Inrichtingsplan en beplantingsplan niet is toegestaan. Het inrichtingsplan in bijlage 1 ziet op de inrichting van het gehele plangebied, waarbij onder meer is voorzien in weide, een boerentuin, een boomgaard en een gazon.
5.10.  De Afdeling stelt vast dat in het inrichtingsplan een deel van de boerentuin is gelegen binnen 50 m vanaf het bouwvlak van [appellant]. Deze boerentuin grenst aan de woning. Uit de voorwaardelijke verplichting volgt dat de raad het gebruiken en het in gebruik laten nemen van de nieuwe woonbebouwing slechts in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht, als het plangebied wordt ingericht volgens het inrichtingsplan, waaronder deze boerentuin. Tegelijkertijd heeft de raad, gelet op artikel 3.1.2 van de planregels, voor het inrichten van gronden als tuin grenzend aan de woning een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.3.2 van de planregels vereist. Naar het oordeel van de Afdeling is het in strijd met de rechtszekerheid om enerzijds een voorwaardelijke verplichting op te nemen, die strekt tot realisatie van tuinen, en anderzijds de realisatie van die tuinen afhankelijk te stellen van verlening van een omgevingsvergunning, waarbij pas dan wordt beoordeeld of de tuinen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daar komt bij dat de raad, voorafgaand aan het vaststellen van het plan, had moeten beoordelen of ter plaatse van een tuin binnen een afstand van 50 m vanaf het bouwvlak van [appellant] in beginsel in een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden voorzien. De beoordeling, of ter plaatse van een tuin binnen een afstand van 50 m vanaf het bouwvlak van [appellant] in beginsel een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd, kan naar het oordeel van de Afdeling namelijk niet pas plaatsvinden bij de beoordeling of een omgevingsvergunning kan worden verleend. Evenmin is het voldoende dat in het vorige plan ook al de mogelijkheid voor tuinen was opgenomen. Daarmee is immers nog niet gemotiveerd waarom het plan dat nu voorligt, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet hierop is het besluit tot vaststelling van het plan niet alleen in strijd met de rechtszekerheid, maar ook onvoldoende gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 23 juni 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Wijbosch, herziening [locatie 1]" wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 3:46 van de Awb.
7.       Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
8.       De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Meierijstad van 23 juni 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Wijbosch, herziening [locatie 1]";
III.      draagt de raad van de gemeente Meierijstad op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Meierijstad tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.764,25, waarvan een bedrag van € 1.674,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
V.      gelast dat de raad van de gemeente Meierijstad aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nales
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023
1074-680