ECLI:NL:RVS:2017:2833

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
201609124/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan wijziging en gevolgen voor agrarische bedrijfsvoering

Op 18 oktober 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Schijndel, en de raad van de gemeente Schijndel, thans Meierijstad. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 29 september 2016, waarbij het bestemmingsplan voor een locatie in Schijndel werd gewijzigd vastgesteld. De appellant, die agrarische gronden bezit naast de locatie van de geplande woningen, vreest dat de nieuw te bouwen woningen zijn bedrijfsvoering zal beperken, met name door geurhinder van zijn agrarische activiteiten. Hij betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de Flora- en faunawet en dat er onjuiste verwijzingen in de planregels staan.

Tijdens de zitting op 4 september 2017 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de raad door dr. W. Oosten. De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellant beoordeeld en vastgesteld dat de raad niet in redelijkheid kon concluderen dat de realisatie van de woningen geen negatieve effecten zou hebben op de bedrijfsvoering van de appellant. De Afdeling oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de Wet ruimtelijke ordening, en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Het besluit van de raad werd vernietigd, en de raad werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, alsook het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen, vooral wanneer deze invloed hebben op bestaande agrarische activiteiten.

Uitspraak

201609124/1/R2.
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Schijndel,
appellant,
en
de raad van de gemeente Schijndel, thans Meierijstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1]" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door dr. W. Oosten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan voorziet in de restauratie en verbouwing van een historische hoekgevelboerderij, die is gelegen achter een woning op het perceel aan de [locatie 1] te Schijndel, tot twee aaneengesloten woningen onder één dak op het perceel aan de [locatie 1]. Het perceel is gelegen buiten de bebouwde kom. Op dit moment is de hoekgevelboerderij in gebruik als bijgebouw bij de woning aan de [locatie 1]. [appellant], die woont en agrarische gronden heeft op het perceel naast de hoekgevelboerderij aan de [locatie 2], vreest dat de voorziene woningen leiden tot een beperking van zijn bedrijfsvoering in het bijzonder voor wat betreft bouwmogelijkheden op zijn perceel. Hij betoogt dat in een aantal planregels onjuiste verwijzingen naar artikelen zijn opgenomen. Tevens betoogt [appellant] dat de raad onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het realiseren van de woningen geen negatieve effecten heeft op de vleermuissoorten en de kerkuil. Hij wijst in dit verband op de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw).
2.    Het plan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van [partij], die eigenaar is van het perceel [locatie 1]. Hij wenst de vervallen, eeuwenoude hoekgevelboerderij op zijn perceel te restaureren. Om dit financieel mogelijk te maken is een plan ingediend om twee aaneengesloten woningen onder één dak in de gerestaureerde boerderij te realiseren.
Toetsingskader
3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beperking bedrijfsvoering
4.    [appellant] betoogt dat de toegekende woonbestemming leidt tot beperking van zijn bedrijfsvoering in de zin van uitbreiding en vernieuwing van bebouwing vanwege geurhinder die de toekomstige bewoners van het plangebied zullen ervaren van zijn agrarische bedrijf, hetgeen invloed heeft op hun woon- en leefklimaat. Hij voert aan dat hij voornemens is de bouwmogelijkheden binnen het agrarische bouwvlak op zijn gronden maximaal te benutten en op een strook grond binnen het bouwvlak aan de zijde langs de voorziene woningen een nieuwe stal voor dieren op te richten, die geschikt is voor gebruik van een tractor met mestschuif. Hij vreest dat hij door de realisering van de woningen de bouwmogelijkheden binnen het agrarisch bouwvlak niet meer maximaal kan benutten.
5.    De raad stelt zich op het standpunt dat de vrees van [appellant] voor beperking van de bedrijfsvoering en de bouwmogelijkheden ongegrond is omdat zijn bedrijf met bouwvlak aan de rand van het dorp Wijbosch ligt nabij bestaande burgerwoningen aan de Griendstraat en zuidelijker aan de Kerkstraat. Deze binnen de bebouwde kom gelegen bestaande woningen liggen op kortere afstand van zijn perceel dan de in de boerderij voorziene woningen. Hierdoor wordt [appellant] volgens de raad vanwege geur in de huidige situatie reeds beperkt als gevolg van de afstandsnorm tot de reeds aanwezige woningen. Ten aanzien van de norm in odeurunits stelt de raad aan de hand van een nadere berekening dat ter plaatse van de voorziene nieuwe woningen evenmin voor geuroverlast hoeft te worden gevreesd.
6.    Aan het perceel van [appellant] is ingevolge het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied" de bestemming "Agrarisch met waarden - kleinschalig landschap" met een bouwvlak toegekend. De oppervlakte van het bouwvlak is ongeveer 3000 m2 (ongeveer 75 m bij 40 m). Ingevolge de planregels mogen ter plaatse van het bouwvlak agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen met bijbehorende bijgebouwen worden opgericht.
7.    [appellant] heeft de bouwmogelijkheden op zijn perceel niet volledig benut. Hij kan binnen het agrarisch bouwvlak nog een dierenverblijf oprichten, bijvoorbeeld tegen de plangrens op korte afstand van de in het plan voorziene woningen.
[appellant] heeft een niet milieuvergunningplichtige inrichting waar 25 schapen, 150 legkippen, 20 stuks melkvee en 3 vleesvarkens (mogen) worden gehouden. Wat betreft de geurnormering gelden voor zijn bedrijf de artikelen 3.115 en 3.117 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit milieubeheer).
8.    Ingevolge artikel 3.117, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer dient in het geval van het oprichten van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor een afstand van 100 m in acht te worden genomen indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen en 50 m indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen. Ingevolge artikel 3.117, tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing als bij de oprichting van een dierenverblijf het aantal dieren per diercategorie zonder geuremissiefactor binnen de inrichting niet toeneemt en de afstand van het dierenverblijf tot een geurgevoelig object niet afneemt, indien die kleiner is dan de afstand, bedoeld in het eerste lid. De Afdeling stelt vast dat indien [appellant] op de door hem vermelde locatie tegen de plangrens nabij de in het plan voorziene woningen een stal wil oprichten zulks in de bestaande situatie op grond van het tweede lid van artikel 3.117 mogelijk is indien het aantal dieren waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld niet toeneemt. In dat geval zal de afstand van de beoogde locatie van dit dierenverblijf tot de bestaande woningen, die thans kleiner is dan 100 m, immers niet afnemen. Indien de in het plan voorziene woningen worden opgericht zal evenwel artikel 3.117, eerste lid, aan de oprichting van bedoelde stal in de weg staan omdat alsdan niet aan een afstand van 50 m kan worden voldaan ten opzichte van de nieuwe woningen. In zoverre stelt [appellant] terecht dat het plan voor hem een belemmering in de bedrijfsvoering kan opleveren. De raad heeft dit miskend. Hetgeen de raad heeft aangevoerd over de aanvaardbaarheid van het plan uitgaande van de dieren waarvoor een emissiefactor is vastgesteld, kan gelet hierop buiten bespreking blijven. Het betoog slaagt.
9.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
10.    Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd omtrent de planregels en flora en fauna, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
Proceskosten
11.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Schijndel van 29 september 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1]";
III.    veroordeelt de raad van de gemeente Schijndel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1062,80 (zegge: duizend tweeënzestig euro en 80 cent), waarvan € 990,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.    gelast dat de raad van de gemeente Schijndel aan [appellant] het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M.  Ouwehand, griffier.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017
224