202205351/1/A2.
Datum uitspraak: 27 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 juli 2022 in zaak nr. 20/3752 in het geding tussen:
[wederpartij A], [wederpartij B] en [wederpartij C], allen wonend te Abcoude, gemeente De Ronde Venen, en [aannemersbedrijf], gevestigd te Abcoude, gemeente De Ronde Venen (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [wederpartij]),
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2020 heeft het college een aanvraag van [wederpartij] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 15 september 2020 heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 24 maart 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 23 december 2021 (hierna: de tussenuitspraak)
heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het college in de gelegenheid gesteld de in die uitspraak geconstateerde gebreken aan dat besluit te herstellen.
Bij besluit van 29 maart 2022 heeft het college het besluit van 15 september 2020 ingetrokken en het door [wederpartij] tegen het besluit van 24 maart 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
[wederpartij] heeft gronden van beroep tegen dat besluit ingediend.
Bij uitspraak van 29 juli 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 maart 2022 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 19 april 2023 heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 24 maart 2020 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en bepaald dat aan [wederpartij] een dwangsom van € 1.442,00 wordt betaald wegens het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
[wederpartij] heeft gronden van beroep tegen dat besluit ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M.C. de Smidt en mr. F.A.J. Steenbakkers, beiden advocaat te Rotterdam, en [wederpartijen], bijgestaan door mr. M.J.H. van Baalen, advocaat te Veenendaal, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [wederpartij] is eigenaar van de percelen aan het [locatie A] en [locatie B] te Abcoude (hierna: de percelen). Hij is daar exploitant van een aannemersbedrijf. Vlakbij de percelen loopt een hoogspanningsverbinding die in beheer is van TenneT. De hoogspanningsverbinding is rond het jaar 1969 aangelegd. De leidingen van de hoogspanningsverbinding hangen recht boven een deel van de percelen. Ten noorden en ten zuiden van de percelen bevinden zich twee hoogspanningsmasten.
2. Deze zaak gaat over de (financiële) gevolgen voor [wederpartij] van een wijziging van de bestemming van de gronden van de percelen (hierna: het plangebied).
planologische ontwikkelingen
3. Op grond van het Uitbreidingsplan in onderdelen het Gein van 8 november 1962 (hierna: het uitbreidingsplan) had het plangebied gedeeltelijk een bestemming voor bebouwing voor agrarische doeleinden en voor het overige een bestemming voor agrarische doeleinden.
Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad van de gemeente Abcoude het bestemmingsplan Buitengebied (hierna: het oude bestemmingsplan) vastgesteld. Op grond van het oude bestemmingsplan heeft het overgrote deel van het plangebied een bedrijfsbestemming gekregen. Verder heeft een deel van de gronden een dubbelbestemming voor een hoogspanningsverbinding gekregen.
Bij uitspraak van 23 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU5425) heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het door [wederpartij] tegen het besluit van 17 december 2009 ingestelde beroep (gedeeltelijk) gegrond verklaard, de vaststelling van het plandeel voor het gebied dat grenst aan de noordwestzijde van het bouwvlak [locatie B] (hierna: de strook) vernietigd en de raad van de gemeente De Ronde Venen opgedragen om binnen zes maanden na de verzending van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen, voor zover nodig ter vervanging van het vernietigde plandeel. Bij besluit van 5 juni 2014 heeft de raad van de gemeente De Ronde Venen, ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling, het bestemmingsplan Herziening Buitengebied Abcoude (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) vastgesteld. Op grond van het nieuwe bestemmingsplan heeft ook de strook een bedrijfsbestemming en een dubbelbestemming voor een hoogspanningsverbinding gekregen.
aanvraag om tegemoetkoming in planschade
4. [wederpartij] heeft op 3 mei 2020 verzocht om tegemoetkoming in de planschade die hij in de vorm van inkomensderving en waardevermindering van onroerende zaken heeft geleden door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Ter toelichting hiervan heeft hij in het aanvraagformulier aangevoerd dat de dubbelbestemming het in planologische zin mogelijk maakt om in het plangebied een hoogspanningsverbinding met bijbehorende masten op te richten en dat dit tot een beperking van de planologische mogelijkheden van de percelen heeft geleid.
besluit van 24 maart 2020
5. Het college heeft aan het besluit van 24 maart 2020 een advies van adviesbureau Lodewijck Groep B.V. (hierna: Lodewijck) van 7 februari 2020 ten grondslag gelegd. In dat advies is onder meer het volgende vermeld.
Lodewijck heeft een vergelijking gemaakt tussen de planologische mogelijkheden in het plangebied onder het planologische regime van het nieuwe bestemmingsplan en het daaraan voorafgaande planologische regime van het uitbreidingsplan en het oude bestemmingsplan. Uit deze vergelijking heeft Lodewijck de conclusie getrokken dat de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan voor [wederpartij] niet tot een beperking van de planologische mogelijkheden van de percelen heeft geleid en dat [wederpartij] als gevolg van de planologische wijziging niet in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren.
besluit van 25 september 2020
6. Naar aanleiding van het door [wederpartij] tegen het besluit van 24 maart 2020 gemaakte bezwaar heeft het college advies gevraagd aan de commissie bezwaarschriften van de gemeente De Ronde Venen. Bij brief van 10 november 2020 heeft de commissie het college het advies gegeven om het besluit van 24 maart 2020 in stand te laten onder aanvulling van de motivering ervan. Het college heeft dit advies ten grondslag gelegd aan het besluit van 25 september 2020.
tussenuitspraak van 23 december 2021
7. [wederpartij] heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van 25 september 2020. Naar aanleiding van dat beroep heeft de rechtbank de tussenuitspraak gedaan. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen.
7.1. [wederpartij] betoogt terecht dat het uitbreidingsplan er niet aan in de weg stond dat de strook door een derde werd gebruikt voor agrarische doeleinden en dat ten behoeve daarvan bedrijfsgebouwen werden opgericht. Op grond van het nieuwe bestemmingsplan is het niet meer toegestaan bedrijfsgebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf te realiseren. Dit betekent dat de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan tot een beperking van de bebouwingsmogelijkheden op de strook heeft geleid. In het advies van Lodewijck is dit niet onderkend. De planvergelijking is op dit punt niet juist.
7.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de hoogspanningsverbinding na de inwerkingtreding van het uitbreidingsplan is gerealiseerd. Het uitbreidingsplan stond het realiseren van een hoogspanningsverbinding niet toe. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat de hoogspanningsverbinding op legale wijze is gerealiseerd en onderdeel is gaan uitmaken van het planologische regime in het plangebied. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat er ooit een vergunning is verleend voor het realiseren van de hoogspanningsmasten met bijbehorende leidingen.
Het uitgangspunt is dat vóór de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan een hoogspanningsleiding boven de strook niet was toegestaan. Verder was het ook niet toegestaan om een verbindingsstation op de strook te plaatsen. Dat paste niet binnen de agrarische bestemming op grond van het uitbreidingsplan. Dit betekent dat de hoogspanningsverbinding boven het plangebied met (op zijn minst) aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet was te realiseren en dat er aanleiding is voor het maken van een uitzondering op de hoofdregel van planmaximalisatie.
Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk om een hoogspanningsleiding in het plangebied te realiseren. Het college heeft geen vergelijking gemaakt met de situatie waarin dat niet was toegestaan. De planvergelijking is ook op dit punt niet juist.
besluit van 29 maart 2022
8. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college het besluit van 29 maart 2022 genomen. In dit besluit is onder meer het volgende vermeld.
8.1. Op grond van het oude bestemmingsplan was het toegestaan om de hoogspanningsverbinding aan te leggen en was het mogelijk om deze hoogspanningsverbinding te gebruiken voor het transporteren van elektriciteit. Dat de strook, die een oppervlakte van 7 bij 36 m heeft, op grond van het uitbreidingsplan nog een agrarische bestemming had, was daarvoor geen belemmering. Alleen de bouw van de masten of andere infrastructuur geldt als activiteit waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het aanbrengen van de kabels of het gebruik van de hoogspanningsleiding is dat niet. De masten zijn gerealiseerd op percelen waarvoor het oude bestemmingsplan onherroepelijk van kracht was. Het college komt daarom tot de conclusie dat er geen aanleiding is voor het maken van een uitzondering op de hoofdregel van planmaximalisatie.
8.2. Verder was de planologische wijziging van de bestemming van de strook voor [wederpartij] voorzienbaar. [wederpartij] heeft ruimschoots de gelegenheid gehad (gedurende een periode van minstens drie jaar) om hierop te anticiperen door het benutten van de planologische mogelijkheden van het uitbreidingsplan die zouden vervallen onder het te verwachten nieuwe regime. [wederpartij] heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheden in de periode tussen het oude bestemmingsplan en het nieuwe bestemmingsplan. Het college komt daarom tot de conclusie dat hij het risico van de planologische wijziging passief heeft aanvaard.
uitspraak van 29 juli 2022
9. De rechtbank heeft onder meer de volgende overwegingen ten grondslag gelegd aan de uitspraak van 29 juli 2022.
9.1. Het college heeft de gebreken in het besluit van 25 september 2020 niet hersteld op de wijze zoals aangegeven in de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak is bepaald dat het college de gebreken kan herstellen door een nieuwe planvergelijking te maken en er daarbij onder andere van uit te gaan dat de hoogspanningsverbinding eerst niet, maar nu, na de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan, wel is toegestaan. In plaats daarvan heeft het college in het nieuwe besluit gemotiveerd waarom het vindt dat de hoogspanningsverbinding ook onder het oude planologische regime al was toegestaan. De rechtbank kan hieruit niet anders concluderen dan dat het college het schijnbaar niet eens is met de tussenuitspraak. De rechtbank ziet in de motivering van het nieuwe besluit echter geen aanleiding om op het oordeel in de tussenuitspraak terug te komen.
9.2. De rechtbank gaat niet in op het standpunt van het college over de voorzienbaarheid van de planschade. Het college heeft dit standpunt in eerdere besluitvorming niet ingenomen. De rechtbank blijft bij haar oordeel in de tussenuitspraak dat de planvergelijking onjuist is. Zij vindt dat het college eerst een juiste planvergelijking moet maken om vast te stellen of er schade is en zo ja, hoe groot de schade is, voordat zij aan de discussie over de voorzienbaarheid van de schade kan toekomen.
oordeel van de Afdeling over het hoger beroep
10. Het college is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. De Afdeling zal hierna de hogerberoepsgronden van het college bespreken en afsluiten met een conclusie.
11. Het college betoogt dat als [wederpartij] naar aanleiding van de inwerkingtreding van het oude bestemmingsplan een aanvraag om tegemoetkoming in planschade had ingediend, omdat een deel van het plangebied in dat plan een dubbelbestemming voor een hoogspanningsverbinding heeft gekregen, deze aanvraag zou zijn afgewezen.
Het college verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB7332). Volgens het college kan het niet zo zijn dat er nu, naar aanleiding van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan, alsnog een aanspraak op tegemoetkoming in planschade ontstaat. 11.1. Niet in geschil is dat de wijziging van de bestemming van de strook in het nieuwe bestemmingsplan noodzakelijk was om de hoogspanningsverbinding boven het plangebied (ook) in planologische zin te realiseren en in gebruik te nemen. Zonder de wijziging zou dat niet mogelijk zijn geweest. Dat de wijziging ten opzichte van het oude planologische regime voor [wederpartij] een planologische verslechtering (namelijk wijziging van de gebruiksmogelijkheden) betekent, neemt niet weg dat het college zich terecht, met verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Afdeling, op het standpunt stelt dat een oorzakelijk verband tussen de wijziging en de gestelde schade ontbreekt. Hoewel het plangebied onder het uitbreidingsplan voor (bebouwing voor) agrarische doeleinden was bestemd, was het, gedurende vele jaren, feitelijk ook in gebruik voor een hoogspanningsverbinding. Met het oude bestemmingsplan is de feitelijke situatie grotendeels gelegaliseerd. Met het nieuwe bestemmingsplan is dat ook voor de strook gedaan.
Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in de door het college bedoelde uitspraak van 7 november 2007, kunnen bepalingen van een nieuwe planologische maatregel, waarbij bestaand illegaal gebruik positief wordt bestemd, in beginsel geen basis vormen voor het toekennen van een tegemoetkoming in planschade. De schade wordt in dat geval niet geacht voort te vloeien uit bepalingen van de nieuwe planologische maatregel, maar uit het eerdere illegale gebruik. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering als de aanvrager de bezwaren tegen de illegale situatie in voldoende mate heeft geuit jegens het bevoegd gezag. Deze uitzondering doet zich hier niet voor. Dit betekent dat de schade niet op de voet van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
12. Het college betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan heeft geleid tot een beperking van de bouwmogelijkheden op de strook. Dat het op grond van het uitbreidingsplan was toegestaan om ten behoeve van een agrarisch bedrijf bijgebouwen met een oppervlakte van 50 m² en een goothoogte van 3 m op de strook te realiseren, maakt niet dat een derde die bijgebouwen kon realiseren of huren voor een agrarisch bedrijf dat elders is gevestigd. Deze mogelijkheid was bedoeld ten behoeve van een agrarisch bedrijf dat is gevestigd in een gebied dat direct aan de strook grenst. Op de percelen is echter geen agrarisch bedrijf gevestigd. Dat was op grond van het oude bestemmingsplan ook niet toegestaan. Daardoor was het niet mogelijk om te voldoen aan de noodzakelijkheidseis van een agrarisch bedrijf. De bouwmogelijkheden van het uitbreidingsplan waren onder het oude planologische regime dus niet te realiseren, zodat de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan op dit punt niet heeft geleid tot een planologische beperking, aldus het college.
12.1. Uit artikel 7 van de bebouwingsvoorschriften bij het uitbreidingsplan volgt dat het onder het oude planologische regime was toegestaan om voor het agrarisch bedrijf noodzakelijke bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een goothoogte van niet meer dan 3 m boven het aansluitende terrein op de strook op te richten. Dat het na de inwerkingtreding van het oude bestemmingsplan niet meer was toegestaan om het plangebied voor een agrarisch bedrijf te gebruiken, laat onverlet dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de exploitant van een buiten het plangebied gelegen agrarisch bedrijf gebruik had kunnen maken van bedrijfsgebouwen op de strook. Naar het oordeel van de Afdeling valt niet (met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) uit te sluiten dat het daarbij zou gaan om voor dat bedrijf noodzakelijke bedrijfsgebouwen.
Op grond van het nieuwe bestemmingsplan is het niet toegestaan om op de strook bedrijfsgebouwen op te richten. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de planologische wijziging heeft geleid tot een beperking van de bebouwingsmogelijkheden op de strook en dat de planvergelijking van Lodewijck op dit punt niet juist is.
Het betoog slaagt niet.
12.2. De Afdeling overweegt ambtshalve dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gehandeld door in de uitspraak van 29 juli 2022 niet te toetsen of het college zich in het besluit van 29 maart 2022 terecht op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] het risico van het vervallen van de bebouwingsmogelijkheden van de strook passief heeft aanvaard. De Afdeling zal hierna alsnog een oordeel geven over dat standpunt.
12.3. Voor het toetsingskader wordt verwezen naar de overzichtsuitspraak van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) onder 5.32 tot en met 5.37. 12.4. [wederpartij] heeft bij brief van 21 april 2022 gronden van beroep tegen het besluit van 29 maart 2022 ingediend. Hierbij heeft hij aangevoerd dat het college ten onrechte de periode tussen het oude en het nieuwe bestemmingsplan heeft aangehouden, omdat het besluit tot vaststelling van het oude bestemmingsplan is vernietigd, voor zover het op de strook betrekking heeft.
12.5. Dat het relevante plandeel is vernietigd, laat onverlet dat het oude bestemmingsplan een concreet beleidsvoornemen behelst om aan de strook een dubbelbestemming voor een hoogspanningsverbinding toe te kennen, waardoor het, gelet op artikel 16.2 van de planregels van het oude bestemmingsplan, niet meer zou zijn toegestaan om gebouwen op de strook op te richten. Uit de overwegingen van de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2011 valt af te leiden dat het relevante plandeel is vernietigd, omdat de strook daarbij, in weerwil van de bedoeling van de raad, geen bedrijfsbestemming heeft gekregen, maar een bestemming voor agrarische doeleinden. Uit de overwegingen volgt niet dat de strook niet langer in beeld was als locatie voor de hoogspanningsverbinding. Dit betekent dat [wederpartij], als redelijk denkend en handelend eigenaar van de percelen, (in ieder geval) sinds de uitspraak van de Afdeling rekening had behoren te houden met de kans dat de bebouwingsmogelijkheden van de strook alsnog zouden vervallen als de raad, ter vervanging van het vernietigde plandeel, een nieuw plan zou vaststellen.
12.6. Niet in geschil is dat [wederpartij] in de periode tussen de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2011 en de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan bij besluit van 5 juni 2014 geen concrete poging heeft gedaan om de bebouwingsmogelijkheden van de strook te benutten. Op de zitting van de Afdeling heeft hij daarover gesteld dat die periode daarvoor te kort was, dat het benutten van de bebouwingsmogelijkheden niet paste bij de eigen bedrijfsvoering en dat hij overleg met de gemeente had en hij dit overleg niet wilde frustreren door een concrete poging te doen.
12.7. De periode tussen 23 november 2011 en 5 juni 2014 was, bezien vanuit de positie van een redelijk denkend en handelend eigenaar van de strook, niet te kort om de bebouwingsmogelijkheden te benutten. Niet is gebleken van een juridisch beletsel om dat te doen.
Dat, zoals [wederpartij] heeft gesteld, het benutten van de bebouwingsmogelijkheden niet paste bij de eigen bedrijfsvoering, brengt niet mee dat hij die mogelijkheden in die periode buiten zijn toedoen niet tijdig heeft kunnen veiligstellen.
[wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, gelet op het gestelde overleg met de gemeente, in die periode gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op het tot stand komen van een overeenkomst met de gemeente. Dat betekent dat hij als redelijk denkend en handelend eigenaar rekening had behoren te houden met de kans dat het overleg niet zou leiden tot het gewenste resultaat. Verder is niet gesteld dat van de zijde van de gemeente is toegezegd dat de planologische situatie op de strook in dat geval niet zal veranderen. Onder deze omstandigheden komt aan het overleg met de gemeente niet de door [wederpartij] gewenste betekenis toe.
12.8. Uit het voorgaande volgt dat [wederpartij] het risico van de planologische verandering heeft aanvaard en dat de schade die hij daardoor heeft geleden voor zijn rekening behoort te blijven. Dat oordeel kan de weigering van het toekennen van een tegemoetkoming in die schade zelfstandig dragen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Zij heeft ten onrechte overwogen dat het college eerst een juiste planvergelijking moet maken om vast te stellen of er schade is en zo ja, hoe groot de schade is, voordat zij aan de discussie over de voorzienbaarheid van de schade kan toekomen.
13. De conclusie is dat er geen oorzakelijk verband is tussen de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan en de gestelde schade wegens het realiseren en in gebruik nemen van een hoogspanningsverbinding boven het plangebied. Verder heeft het college in het besluit van 15 september 2020 alsnog afdoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een tegemoetkoming in de gestelde schade als gevolg van het vervallen van de bebouwingsmogelijkheden op de strook.
14. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd, voor zover daarbij het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 29 maart 2022, gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd. Deze uitspraak wordt voor het overige bevestigd.
oordeel van de Afdeling over het besluit van 19 april 2023
15. Het besluit van 19 april 2023 is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Dit besluit is, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van deze wet, van rechtswege onderwerp van dit geding.
16. Omdat de grondslag aan het besluit van 19 april 2023 komt te ontvallen door de gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van 29 juli 2022, bestaat aanleiding voor vernietiging van dit besluit, behoudens voor zover bij dit besluit is bepaald dat aan [wederpartij] een dwangsom van € 1.442,00 wordt betaald wegens het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:627) onder 3.1. proceskosten
17. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 juli 2022 in zaak nr. 20/3752, voor zover daarbij het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van het burgemeester en wethouders van De Ronde Venen van 29 maart 2022, gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd;
III. bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van het burgemeester en wethouders van De Ronde Venen van 29 maart 2022 ongegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen van 19 april 2023, behoudens voor zover daarbij is bepaald dat aan [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C] en [aannemersbedrijf] een dwangsom van € 1.442,00 wordt betaald wegens het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023
452