201001950/1/R2.
Datum uitspraak: 23 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Abcoude,
2. [appellanten sub 2], wonend te Baambrugge, gemeente Abcoude,
3. [appellante sub 3] en Xantippe Holding B.V., gevestigd te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Amstelveen, en Amsterdam,
4. [appellanten sub 4], wonend te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Amstelveen,
5. [appellant sub 5], wonend te Muiderberg, gemeente Muiden,
6. [appellant sub 6], gevestigd te Gein-Zuid, gemeente Abcoude,
7. [appellante sub 7], gevestigd te Abcoude,
8. [appellant sub 8], wonend te Abcoude,
9. [appellant sub 9], wonend te Abcoude,
10. [appellant sub 10], wonend te Abcoude,
11. [appellant sub 11], wonend te Abcoude,
12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Interkoop Properties B.V., gevestigd te Maarssen,
13. [appellant sub 13], wonend te Abcoude,
14. [appellante sub 14] e.a., wonend te Baambrugge, gemeente Abcoude,
15. [appellant sub 15], wonend te Baambrugge, gemeente Abcoude,
16. [appellante sub 16], gevestigd te Abcoude,
17. [appellant sub 17], wonend te Baambrugge, gemeente Abcoude,
de raad van de gemeente Abcoude, thans gemeente de Ronde Venen,
verweerder.
Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2010, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2010, [appellante sub 3] en Xantippe Holding B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2010, [appellanten sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2010, [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2010, [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2010, [appellante sub 7] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2010, [appellant sub 8] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2010, [appellant sub 9] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2010, [appellant sub 10] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2010, [appellant sub 11] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2010, Interkoop Properties B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2010, [appellant sub 13] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2010, [appellante sub 14] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2010, [appellant sub 15] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2010, [appellante sub 16] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2010, en [appellant sub 17] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2010, beroep ingesteld.
De raad van de gemeente Abcoude, thans gemeente de Ronde Venen, heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Interkoop Properties B.V., [appellant sub 15], [appellante sub 14] en anderen, [appellant sub 17], [appellant sub 10], [appellanten sub 2], [appellante sub 16], [appellant sub 9] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2011, waar [appellanten sub 1], in persoon, [appellante sub 3] en Xantippe Holding B.V., vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Engelvaart, [appellanten sub 4], in persoon en bijgestaan door mr. M.I. Houben, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 5], in persoon, [appellant sub 6], in persoon en bijgestaan door mr. drs. R. Lagerweij, [appellante sub 7], bij monde van [vennoot A] en [vennoot B], vennoten, en drs. M. Birkhoff en drs. H. van Hienen, [appellant sub 8], in persoon, [appellant sub 9], in persoon en bijgestaan door mr. M.L.M. Lohman, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 10], in persoon en bijgestaan door mr. P.J. Kouwenberg, advocaat te Hilversum, [appellant sub 11], in persoon, mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 13], in persoon en bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, [appellante sub 14] en anderen, in persoon en bijgestaan door mr. B. van Eijk, advocaat te Amersfoort, Interkoop Properties B.V., vertegenwoordigd door [directeur], [appellant sub 15], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, [appellante sub 16], bij monde van [vennoot], en mr. S.D. van Reenen, en [appellant sub 17], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door G.J.G. Noordhoff, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. drs. R.T.M. Lagerweij, als partij gehoord.
2.1. Het bestemmingsplan omvat het grondgebied van de voormalige gemeente Abcoude, met uitzondering van de kernen Abcoude en Baambrugge, de spoorlijn Amsterdam - Utrecht en een gebied dat bedoeld is voor de nieuwbouwlocaties de Winkelbuurt. Het plan vervangt oude plannen uit de jaren '60 en '70.
2.1.1. De Afdeling stelt voorop dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het toekennen van bestemmingen en op basis van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen.
Beroepen die betrekking hebben op het ten onrechte niet positief bestemmen van een (extra) woning(en) (ten behoeve van mantelzorg)
Beroep van [appellanten sub 2]
2.2. [appellanten sub 2] kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijf" die is toegekend aan een deel van hun perceel aan de Rijksstraatweg 3 te Baambrugge ten noordoosten van hun eigen bedrijfswoning. Zij wensen hier een extra woning op te richten zodat één van hun kinderen vanuit die woning mantelzorg aan hen kan verlenen. De bestemming "Bedrijf" maakt de oprichting van een extra woning op hun perceel niet mogelijk. Ten behoeve van mantelzorg kan ontheffing worden verleend voor de tijdelijke bewoning van een bijgebouw, maar volgens [appellanten sub 2] zijn de daarmee gemoeide kosten na afloop van de mantelzorg een desinvestering. [appellanten sub 2] voeren tevens aan dat in het verleden op hun gronden het landhuis Meerleveld stond. Volgens hen is er daarom anders dan de raad heeft gesteld, geen sprake van een nieuwe, extra woning op hun perceel.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het realiseren van een extra woning op de percelen zich niet verdraagt met het gemeentelijk ruimtelijke beleid dat er op is gericht om het aantal niet-agrarisch gerelateerde woningen in het buitengebied niet te laten toenemen. Met betrekking tot de mogelijk op termijn benodigde verzorging van ouders wijst de raad op de ontheffingsmogelijkheid voor bewoning van een bijgebouw ten behoeve van mantelzorg, als bedoeld in artikel 29, sub e, van de planregels. In het verweerschrift is daaraan toegevoegd dat er voor [appellanten sub 2] geen sprake hoeft te zijn van hoge kosten, omdat de mantelzorgverlener niet per se elders een woning hoeft aan te houden.
2.2.2. De toegekende bedrijfsbestemming met bouwvlak maakt ter plaatse geen extra woning mogelijk, zoals [appellanten sub 2] wensen. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels mag per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd.
2.2.3. In de Structuurvisie Buitengebied gemeente Abcoude van juli 2009 (hierna: de structuurvisie) heeft de raad als algemene beleidslijn neergelegd dat nieuwbouw ten behoeve van het wonen in het plangebied geweerd wordt, teneinde te voorkomen dat meer woningen in het plangebied worden gebouwd die geen functionele binding met het landelijk gebied hebben. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Het niet toelaten van een extra woning op het bestreden plandeel is in overeenstemming met dit beleid. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit beleid in geval van [appellanten sub 2] niet gevolgd had mogen worden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ingevolge artikel 29, aanhef en onder e, van de planregels het college van burgemeester en wethouders ontheffing kan verlenen van het bepaalde ten aanzien van het tijdelijk gebruik van een bijgebouw bij woningen en bedrijfswoningen, en toestaan dat een bijgebouw wordt verbouwd en gebruikt ten behoeve van bewoning, met dien verstande dat het bewoning betreft in het kader van mantelzorg.
2.2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf" toegekend aan het perceel aan de Rijksstraatweg 3 te Baambrugge voor zover bestreden strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep [appellanten sub 2] is ongegrond.
Beroep van [appellant sub 5]
2.3. [appellant sub 5] kan zich niet verenigen met het bouwvlak met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel Gein-Noord 50 omdat op dit perceel geen woning kan worden opgericht. Zij wenst dat het pand dat op het perceel Gein-Noord 50 aanwezig is als woning wordt bestemd. Zij merkt op dat het pand Gein-Noord 50 omstreeks 1820 als woning is opgericht en dat het pand cultuurhistorische waarde heeft omdat het een van de weinige, nog bestaande panden is die door de schilder Piet Mondriaan is vereeuwigd. Zij merkt verder op dat zij door middel van restauratie het pand wil terugbrengen in zijn oorspronkelijke staat als woning.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het pand Gein-Noord 50 terecht - overeenkomstig het gemeentelijk ruimtelijk beleid - niet als woning is bestemd omdat de woning Gein-Noord 50 op 30 december 1954 onbewoonbaar is verklaard en dat in het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Abcoude, dat in 1976 is vastgesteld, deze woning al niet meer als zodanig (was) bestemd. Verder wijst de raad erop dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 13 november 1979 heeft verklaard dat het pand Gein-Noord zijn karakter als woning heeft verloren.
2.3.2. Op de gronden is de bestemming "Wonen" toegekend met bouwvlakken. Het bouwvlak Gein-Noord 50 met de bestemming "Wonen" is op de verbeelding blad 1 door middel van een lijnvormige aanduiding verbonden met het bouwvlak Gein-Noord 54/55 met de bestemming "Wonen". De lijnvormige aanduiding heeft blijkens het renvooi van de verbeelding de betekenis "relatie".
Ingevolge artikel 1, onder qq, van de planregels kan uit de omschrijving van het begrip "relatie" worden opgemaakt dat wanneer twee bouwvlakken door deze lijnvormige aanduiding worden verbonden zij in juridisch-planologisch opzicht één bouwvlak vormen.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, onder b, van de planregels is per bouwvlak maximaal één woning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden". De voornoemde aanduiding bestaat blijkens het renvooi van de planverbeelding uit een open vierkantje. Op de planverbeelding staat voor het bouwvlak Gein-Noord 54/55 een open vierkantje aangegeven met het cijfer 2 daarin. Naar het oordeel van de Afdeling betekent dit dat op de gekoppelde twee bouwvlakken Gein-Noord 50 en Gein-Noord 54/55 in totaal twee woningen zijn toegelaten.
2.3.3. Vast staat dat op het bouwvlak Gein-Noord 54/55 twee woningen aanwezig zijn. Gelet hierop kan ingevolge het plan ter plaatse van het perceel Gein-Noord 50 geen derde woning worden opgericht.
2.3.4. Op het perceel Gein-Noord 50 staat een pand met afmetingen van circa 5 bij 12,5 meter. In het deskundigenbericht is aangegeven dat het interieur van de begane grond van het pand Gein-Noord 50 één grote ruimte vormt, die is ingericht als werkplaats. Dat gebruik bestaat sinds omstreeks 1958 toen de vader van [appellant sub 5] het pand heeft aangekocht ten behoeve van zijn aannemersbedrijf. De zolder van het pand heeft een opslagfunctie.
Het Monumenten Inventarisatie Project (hierna: het MIP) bestaat uit een lijst gebouwen die op zijn minst over enige waarde als monument beschikken. Het pand Gein-Noord 50 komt op deze lijst niet voor.
In 1954 is het pand onbewoonbaar verklaard en door het college van burgemeester en wethouders is in 1979 in een verklaring vastgelegd dat het pand Gein-Noord 50 zijn karakter als woning heeft verloren.
2.3.5. Het pand op het perceel Gein-Noord 50 was in het voorheen geldende plan aangemerkt als bijgebouw. Gelet op de feitelijke en planologische situatie van het pand zal restauratie van het pand (in zijn oorspronkelijke staat) als woning neerkomen op algehele nieuwbouw.
2.3.6. Ten aanzien van de wens om ter plaatse een derde woning te realiseren verwijst de raad naar het beleid uit de structuurvisie zoals weergegeven in overweging 2.2.3. Het niet toelaten van een woning op het bestreden plandeel is in overeenstemming met dit beleid. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit beleid in geval van [appellant sub 5] niet gevolgd had mogen worden.
2.3.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" toegekend aan het perceel Gein-Noord 50 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.
Beroep van [appellant sub 8]
2.4. [appellant sub 8] kan zich niet verenigen met het ontbreken van de aanduiding "2" voor het "maximum aantal woonheden" op de verbeelding ter plaatse van zijn gronden aan Gein-Zuid 15 te Abcoude, alwaar hij een melkveehouderij exploiteert en woonachtig is in de bedrijfswoning. Hij betoogt dat een werknemer van de melkveehouderij één van de opstallen bewoont, volgens [appellant sub 8] op het adres Gein-Zuid 15a. [appellant sub 8] maakt bezwaar tegen het feit dat de bewoonde opstal niet positief bestemd is. Hij vreest dat de toegekende bestemming het niet mogelijk maakt dat zijn werknemer in de bewoonde opstal kan blijven wonen. Voorts betoogt hij dat wel tweemaal voor onroerende zaaksbelasting wordt aangeslagen.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de woning Gein-Zuid 15a geen legale woning is en dat het huisnummer evenmin voorkomt in de Gemeentelijke Basis Administratie. De woning Gein-Zuid 15a is daarom - overeenkomstig het gemeentelijk ruimtelijk beleid - niet positief bestemd.
2.4.2. Ingevolge het plan is het niet mogelijk op de desbetreffende gronden met de bestemming "Agrarisch" met een bouwvlak een tweede bedrijfswoning op te richten. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a en j, van de planregels mag per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd.
2.4.3. Ten aanzien van de wens om ter plaatse een tweede bedrijfswoning te realiseren verwijst de raad naar het beleid uit de structuurvisie zoals weergegeven in overweging 2.2.3. Het niet toelaten van een woning op het bestreden plandeel is in overeenstemming met dit beleid. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit beleid in geval van [appellant sub 8] niet gevolgd had mogen worden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ten behoeve van de opstal Gein-Zuid 15a, dat een als schuur gebouwde opstal betreft, geen bouwvergunning is verleend ten behoeve van de verbouw als woning. Planologisch betreft het derhalve een verzoek om een extra woning te mogen bouwen.
2.4.4. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat hetgeen [appellant sub 8] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Agrarisch" die is toegekend aan de gronden aan Gein-Zuid 15 te Abcoude strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 8] is ongegrond.
Beroep [appellant sub 11]
2.5. [appellant sub 11] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Wonen" dat is toegekend aan zijn gronden aan Botshol 1 te Abcoude, omdat de bestemming slechts één woning toelaat. Hij vreest dat het nu niet mogelijk is om zowel de boerderij als het zomerhuis dat al jaren als afzonderlijke woning wordt gebruikt op zijn gronden te bewonen en wenst voor beide een woonbestemming.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het bouwarchief noch uit de gemeentelijke basisadministratie opgemaakt kan worden dat het zomerhuis een legale woning betreft. Het zomerhuis is - overeenkomstig het gemeentelijk ruimtelijk beleid - niet positief bestemd.
2.5.2. Ingevolge het plan is op de desbetreffende gronden met de bestemming "Wonen" met een bouwvlak maximaal één woning mogelijk binnen het bouwvlak. Bovendien wordt het zelfstandig bewonen van een bijgebouw beschouwd als verboden gebruik. Dit betekent dat het zomerhuis niet permanent bewoond kan worden.
2.5.3. In het voorgaande plan was ter plaatse van de boerderij en het zomerhuis de bestemming "Agrarische bebouwing" toegekend. Gronden met de bestemming "Agrarische bebouwing" waren bestemd voor gebouwen en bouwwerken ten dienste van een agrarisch bedrijf, waaronder één woning per bedrijf. De Afdeling stelt vast dat het gebruik van het zomerhuis voor bewoning - daargelaten of en hoeverre het zomerhuis onafgebroken werd bewoond - niet in overeenstemming was met het vorige regime.
2.5.4. Ten aanzien van de wens om het zomerhuis permanent als woning te gebruiken verwijst de raad naar het beleid uit de structuurvisie zoals weergegeven in overweging 2.2.3. Het niet toelaten van een extra woning in het zomerhuis op het bestreden plandeel is in overeenstemming met dit beleid. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit beleid in geval van [appellant sub 11] niet gevolgd had mogen worden.
2.5.5. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat hetgeen [appellant sub 11] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Wonen" toegekend aan het perceel Botshol 1 te Abcoude strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 11] is ongegrond.
Beroep Interkoop Properties B.V.
2.6. Interkoop Properties B.V. kan zich niet verenigen met de bestemming "Agrarisch" toegekend aan haar gronden aan de westzijde van de kern Abcoude ingeklemd tussen de Burgemeester Des Tombeweg, Rijksweg A2, Piet van Wijngaerdtlaan en de bebouwing aan de zuidkant van de Van Voorthuijsenhof. Zij wenst op haar gronden woningen te bouwen en de bestemming maakt dit niet mogelijk. Zij heeft overleg gehad met de gemeente Abcoude en heeft een plan opgesteld voor de bouw van 180 woningen. In het streekplan Utrecht 2005-2015 (hierna: het streekplan Utrecht) liggen de desbetreffende gronden binnen de rode contour. De gemeente heeft aan dit plan geen medewerking willen verlenen zonder deugdelijke motivering. Interkoop Properties B.V. wijst op het bestemmingsplan "De Winkelbuurt" dat voorziet in een woonwijk die voor een deel buiten de rode contour in het streekplan Utrecht ligt. Er is een onjuiste toepassing gegeven aan de touwtjesmethode. Haar gronden zijn meer geschikt voor woningbouw en daar is geen medewerking aan verleend. Peutz heeft onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna en daaruit is gebleken dat er geen belemmering bestaat voor woningbouw op de locatie.
2.6.1. De raad wijst erop dat het feit dat het perceel voorheen binnen de rode contour lag geen reden is voor het toekennen van een woonbestemming. Omdat het gemeentelijke beleid niet voorziet in verstedelijking van de gronden van Interkoop Properties B.V. en de rode contour zodanig is verlegd dat de gronden van Interkoop Properties B.V. er buiten kwamen te liggen, is aan de gronden de agrarische bestemming toegekend in dit plan.
2.6.2. Ingevolge het plan kan Interkoop Properties B.V. haar plannen voor woningbouw op de desbetreffende gronden met bestemming "Agrarisch" zonder bouwvlak niet realiseren.
2.6.3. Ten aanzien van de wens om tot woningbouw te komen verwijst de raad naar het beleid uit de structuurvisie zoals weergegeven in overweging 2.2.3. Het niet toelaten van woningbouw op het bestreden plandeel is in overeenstemming met dit beleid. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit beleid in geval van Interkoop Properties B.V. niet gevolgd had mogen worden. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het feit dat de gronden binnen de rode contour van het streekplan Utrecht lagen niet betekent dat de gronden daarbinnen bebouwd mogen worden en dat daarop een recht bestaat. Het streekplan Utrecht bevat geen concrete beleidsbeslissingen. De raad is derhalve niet zonder meer gehouden het beleid van de provincie te volgen. Wel dient de raad het provinciale beleid op dit punt bij de afweging in aanmerking te nemen als een bij het plan betrokken belang. De raad heeft dit gedaan. Daarbij merkt de Afdeling op dat het daarbij niet op de weg van de raad lag om het provinciale beleid en de toepassing van de zogenaamde touwtjesmethode te toetsen. Het betoog faalt.
2.6.4. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat hetgeen Interkoop Properties B.V. heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Agrarisch" toegekend aan de gronden van Interkoop Properties B.V. strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van Interkoop Properties B.V. is ongegrond.
Beroepen die deels betrekking hebben op het ten onrechte niet positief bestemmen van een (extra) woning(en) (ten behoeve van mantelzorg)
Beroep [appellante sub 7]
2.7. [appellante sub 7] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" toegekend aan haar gronden en opstallen aan de Lange Coupure 1a te Abcoude waar zij een hoveniersbedrijf uitoefent. [appellante sub 7] voert aan dat op gronden met de bestemming "Agrarisch" ten onrechte geen hoveniersbedrijf is toegestaan. Dat strookt niet met de verleende vrijstelling op grond van het voorgaande plan om ter plaatse hoveniersactiviteiten toe te staan. Zij wenst één van haar schuren te verbouwen tot een bedrijfswoning van 50 m2 of daar anders een verbeterde opslagmogelijkheid te realiseren. Door de aanwezigheid van een woning is toezicht en bewaking van het perceel mogelijk.
2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op grond van het voorgaande bestemmingsplan een vrijstelling is verleend om de schuren te gebruiken ten behoeve van het hoveniersbedrijf. Volgens de raad gaat het gebruik dat deze vrijstelling mogelijk maakt in het voorliggende plan over op het overgangsrecht. Met een eventuele functiewijziging van vrijkomende agrarische gebouwen, zoals genoemd in de structuurvisie, wordt volgens de raad niet gedoeld op de desbetreffende veldschuren. De gewenste woning verdraagt zich niet met de algemene beleidslijnen uit de structuurvisie ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid en woningen in het buitengebied.
2.7.2. Ingevolge het plan is het niet mogelijk op de desbetreffende gronden met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" een bedrijfswoning op te richten.
2.7.3. De raad verwijst naar het beleid uit de structuurvisie zoals weergegeven in overweging 2.2.3. Het niet toelaten van een woning op het bestreden plandeel is in overeenstemming met dit beleid. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit beleid in geval van [appellante sub 7] niet gevolgd had mogen worden. In de structuurvisie is weliswaar aangegeven dat een functiewijziging mogelijk is van legaal vrijgekomen, agrarische gebouwen en bedrijfsgebouwen, die al fysiek bestaan in het buitengebied. Ter zitting heeft de raad echter toegelicht dat het ingevolge de structuurvisie daarbij moet gaan om een situatie waarin een bedrijf stopt en voor de bebouwing op het (voormalige) bouwperceel een geschikte bestemming moet worden gevonden. Dat is hier niet aan de orde. Het betoog faalt.
2.7.4. De toegekende bestemming "Agrarisch" maakt het alleen mogelijk om een ontheffing te verlenen voor een hoveniersbedrijf als nevenactiviteit, als bedoeld in artikel 3, lid 3.5.1, van de planregels. Ten aanzien van de wens om te komen tot een positieve hoveniersbestemming, overweegt de Afdeling het volgende. Ingevolge de op grond van het voorgaande bestemmingsplan verleende vrijstelling was het hoveniersbedrijf legaal. Door het plan is het bedrijf onder het overgangsrecht gebracht. De Afdeling overweegt hieromtrent dat het onder het overgangsrecht brengen van een legaal bedrijf aanvaardbaar kan zijn, mits voldoende aannemelijk is dat het bedrijf binnen de planperiode zal worden verwijderd, omdat het overgangsrecht bedoeld is als overbrugging van een tijdelijke situatie. Door [appellante sub 7] is gesteld, dat het bedrijf niet binnen de planperiode zal worden beëindigd. Onteigening wordt niet voorgenomen. Onder deze omstandigheden is er geen uitzicht op realisering van de agrarische bestemming binnen de planperiode. Onder deze omstandigheden had de raad het hoveniersbedrijf bij recht moeten toestaan en niet afhankelijk moeten maken van een ontheffing. Dit betoog slaagt.
2.7.5. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor zover toegekend aan de gronden van [appellante sub 7] aan de Lange Coupure 1a te Abcoude niet berust op een deugdelijke motivering en is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellante sub 7] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Beroep [appellant sub 10]
2.8. [appellant sub 10] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Wonen" toegekend aan zijn perceel Rijksstraatweg 37-39 te Baambrugge. [appellant sub 10] maakt verder bezwaar tegen het ontbreken van de nevenactiviteit "praktijk aan huis / kantoor" in bijlage 2 (lijst bestaande (neven)activiteiten) voor het perceel Rijksstraatweg 37-39. Hij wenst in het te herstellen als koetshuis aangeduide bijgebouw (hierna: het koetshuis) een logopediepraktijk aan huis en een vergaderruimte voor zakelijke dienstverlening onder te brengen. [appellant sub 10] wenst verder voor de gronden waarop het koetshuis staat een woonbestemming. Hij wenst in het koetshuis een woning te realiseren ten behoeve van mantelzorg en het begeleid zelfstandig wonen van kinderen met een beperking. Hij maakt verder bezwaar tegen de bijgebouwenregeling die maximaal bijgebouwen met een oppervlakte van 50 m2 mogelijk maakt. Deze is te beperkend. [appellant sub 10] wenst een carport te vervangen door een schuur waarin de auto's worden gestald. De carport ligt echter buiten het bouwvlak en daarom kan die niet vervangen worden door een schuur. Het plaatsen van een schuur binnen het bouwvlak zou het aanzien van de buitenplaats al te zeer schaden. [appellant sub 10] maakt verder bezwaar tegen de onmogelijkheid om een tuinkoepel te bouwen. Hij wenst de tuinkoepel te herbouwen die destijds aan de noordwestelijke punt van het perceel heeft gestaan en die naar zijn mening historische waarde heeft.
2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat kantoor aan huis was uitgesloten in het vorige plan op grond van de bestemmingsbepalingen. Verder wijst de raad erop dat er al voldoende bijgebouwen zijn en dat er een ontheffingsmogelijkheid is voor de mantelzorgwoning. Ten aanzien van de tuinkoepel heeft de raad aangegeven dat deze buiten het bouwvlak valt en - voor zover bekend - niet van historisch belang is.
2.8.2. In het verweerschrift is aangegeven dat het enkele feit dat de theekoepel op een (historische) afbeelding van Huize Postwijck is terug te vinden geen aanleiding geeft om aan te nemen dat deze koepel van historisch belang is. Er zijn geen restanten van de oorspronkelijke koepel beschikbaar. Tevens is voor zover bekend geen gedenkwaardige gebeurtenis gekoppeld aan deze theekoepel.
2.8.3. Ingevolge het plan kan op de desbetreffende gronden met de bestemming "Wonen" met bouwvlak maximaal één woning binnen het bouwvlak worden opgericht. Dit betekent dat in het koetshuis geen tweede woning kan worden gerealiseerd.
2.8.4. Ten aanzien van de wens om in het koetshuis een woning te realiseren ten behoeve van mantelzorg en het begeleid zelfstandig wonen van kinderen met een beperking verwijst de raad naar het beleid uit de structuurvisie zoals weergegeven in overweging 2.2.3. Het niet toelaten van een woning in het koetshuis ten behoeve van mantelzorg en het begeleid zelfstandig wonen van kinderen met een beperking is in overeenstemming met dit beleid. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit beleid in geval van [appellant sub 10] niet gevolgd had mogen worden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de ontheffingsregeling weergegeven in artikel 29, aanhef en onder e, van de planregels (ver)bouw ten behoeve van mantelzorg met ontheffing mogelijk maakt. Dit betoog faalt.
2.8.5. In artikel 14, lid 14.1, van de planregels is bepaald dat in de bestemming Wonen de uitoefening van nevenactiviteiten is toegestaan welke per adres zijn aangegeven in de bij deze regels behorende bijlage 2: 'Lijst bestaande (neven)activiteiten'. Rijksstraatweg 37-39 komt in deze bijlage niet voor.
In artikel 14, lid 14.5, onder a, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 14, lid 14.1, van de planregels voor het uitoefenen van nevenactiviteiten, die zijn opgenomen in bijlage 1 'Lijst van nevenactiviteiten', alsmede naar aard en omvang daarmee vergelijkbare nevenactiviteiten tot maximaal de al daar aangegeven oppervlakte, onder bepaalde voorwaarden, die zijn opgesomd in artikel 14, lid 14.5.
2.8.6. Ten aanzien van de wens om in het koetshuis een kantoor aan huis en logopediepraktijk mogelijk te maken stelt de Afdeling vast dat deze activiteiten niet in bijlage 2 voorkomen, zodat deze activiteiten niet bij recht mogelijk zijn gemaakt. In de lijst van nevenactiviteiten opgenomen in bijlage 1 komt de functie kantoor voor, met een maximum oppervlakte van 100 m2. De nevenactiviteit logopediepraktijk komt niet op deze lijst voor. Wel komt in de lijst voor "(v) (para)medische praktijk, bebouwing maximaal 100 m2". Naar het oordeel van de Afdeling is een logopediepraktijk een paramedische praktijk of daarmee gelijk te stellen. Het college van burgemeester en wethouders kan derhalve ontheffing verlenen voor een logopediepraktijk en kantoor gehuisvest in het koetshuis.
Ten aanzien van de wens om te komen tot een positieve bestemming voor genoemd gebruik, stelt de Afdeling voorop dat als het om het voortzetten van bestaand legaal gebruik gaat, dat gebruik niet afhankelijk kan worden gesteld van het verkrijgen van een ontheffing. Daargelaten of de activiteiten onder het voorgaande regime konden plaatsvinden, stelt de Afdeling vast dat het voornemen bestaat om het te herstellen/verbouwen koetshuis te gaan gebruiken als kantoor/logopediepraktijk. Gelet hierop is geen sprake van voortgezet bestaand gebruik dat onder het overgangsrecht wordt gebracht. Gelet hierop en op de situering in het buitengebied acht de Afdeling het uitgangspunt van de raad om de activiteiten onder omstandigheden mogelijk te maken door middel van een ontheffing en niet bij recht niet onredelijk. Het betoog faalt.
2.8.7. Ingevolge artikel 14, lid 14.2, aanhef en onder a, van de planregels dat betrekking heeft op de bestemming "Wonen" geldt voor het bouwen van bouwwerken dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, aanhef en onder g, van de planregels geldt dat de maatvoering van de bebouwing niet meer mag bedragen dan de maatvoering die is aangegeven in de opgenomen tabel. De oppervlakte van bijgebouwen bedraagt ingevolge deze tabel 50 m².
In artikel 14, lid 14.2, aanhef en onder h, van de planregels is bepaald dat indien de bestaande bebouwing afwijkt van onder meer sub g dan de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan geldt, mits deze op legale wijze tot stand is gekomen.
2.8.8. De Afdeling acht de in het plan opgenomen bijgebouwenregeling ten behoeve van de bestemming "Wonen", gelet op de situering in het buitengebied, niet onredelijk.
2.8.9. Het realiseren van een garage tegen de noordoostelijke perceelsgrens op de plek van de dan te slopen carport of pergola/autostalling, zoals [appellant sub 10] wenst, is ingevolge het plan niet mogelijk. Ten aanzien van de mogelijkheid om (in afwijking van de bebouwingsmogelijkheden) een garage mogelijk te maken, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de bestaande bebouwing ruim de gegeven bebouwingsmogelijkheden als genoemd in artikel 14, lid 14.2, sub g, overschrijdt. De huidige maatvoering wordt op grond van artikel 14, lid 14.2, sub h, van de planregels gefixeerd. Het verder overschrijden van de in het plan opgenomen bebouwingsmogelijkheden is, aldus de raad, niet gewenst. De Afdeling acht dit standpunt, mede in het licht van de situering in het buitengebied, niet onredelijk.
2.8.10. Het realiseren van een theekoepel in de noordwestelijke hoek van het perceel, zoals [appellant sub 10] wenst, is ingevolge het plan niet mogelijk omdat de bebouwingsmogelijkheden zijn uitgeput. Ten aanzien van de mogelijkheid om (in afwijking van de bebouwingsmogelijkheden) een theekoepel mogelijk te maken heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de koepel van historisch belang is. De Afdeling acht dit standpunt, mede in het licht van hetgeen daarover in het verweerschrift is vermeld, niet onredelijk.
2.8.11. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat hetgeen [appellant sub 10] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Wonen" toegekend aan het perceel Rijksstraatweg 37-39 te Baambrugge strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 10] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 13]
2.9. [appellant sub 13] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch" dat is toegekend aan zijn gronden aan de Gein-Noord 27 te Abcoude. Volgens hem is het ter plaatse gevestigde hoveniersbedrijf, een kunstatelier en de ambachtelijke bedrijvigheid ten onrechte niet positief bestemd. De raad stelt zich ten onrechte op het standpunt dat ter plaatse hoofdzakelijk agrarische activiteiten worden uitgeoefend en heeft daarnaar onvoldoende onderzoek verricht. [appellant sub 13] heeft een rapportage laten opstellen en de raad is daar ten onrechte aan voorbij gegaan. [appellant sub 13] wenst voorts dat het plan het ombouwen van de vroegere boerderij tot appartementen en het oprichten van een zorgboerderij mogelijk maakt.
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op het perceel een agrarisch bedrijf aanwezig is waar een aantal niet-legale nevenactiviteiten plaatsvinden. Er wordt op gewezen dat het gebruik van de gronden dat strijdig is met het bestemmingsplan gewraakt is. Tevens geeft de raad aan dat de plannen van [appellant sub 13] vaag en nauwelijks onderbouwd zijn. Op basis van de door [appellant sub 13] aangeleverde gegevens kan geen medewerking worden verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan.
2.9.2. Ingevolge het plan is op de desbetreffende gronden met de bestemming "Agrarisch" maximaal één bedrijfswoning mogelijk binnen een bouwvlak. Dit betekent dat de wens van [appellant sub 13] voor het oprichten van appartementen en een zorgboerderij niet mogelijk is binnen de toegekende bestemming.
2.9.3. Ten aanzien van deze wens verwijst de raad naar het beleid uit de structuurvisie zoals weergegeven in overweging 2.2.3. Het niet toelaten van appartementen en een zorgboerderij op het bestreden plandeel is in overeenstemming met dit beleid. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit beleid in geval van [appellant sub 13] niet gevolgd had mogen worden. Dit betoog faalt.
2.9.4. Ingevolge artikel 3, lid 3.5, onder 1, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de bestemmingsomschrijving om de nevenactiviteiten, zoals genoemd in bijlage 1 van de planregels, toe te staan, zolang de agrarische activiteit wordt uitgeoefend. In bijlage 1 van de planregels worden onder meer genoemd: een atelier (bebouwing maximaal 200 m2), opslag (bebouwing maximaal 300 m2), (handmatige) ambachtelijke bedrijvigheid (bebouwing maximaal 100 m2) en een hoveniersbedrijf (bebouwing maximaal 200 m2 en open gronden maximaal 3.000 m2).
2.9.5. Op 22 mei 2001 is een oprichtingsvergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend voor zowel een loonbedrijf als een veehouderij. De Afdeling stelt vast dat op de gronden van [appellant sub 13] ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemmingen "Agrarische bebouwing" en "Landschappelijk waardevol agrarisch gebied" rustten.
2.9.6. Ten aanzien van de wens om te komen tot een positieve bestemming voor genoemd gebruik, stelt de Afdeling voorop dat als het om het voortzetten van bestaand legaal gebruik gaat, dat gebruik niet afhankelijk kan worden gesteld van het verkrijgen van een ontheffing. De Afdeling stelt vast dat het door [appellant sub 13] gewenste gebruik ten behoeve van een hoveniersbedrijf, atelier en ambachtelijke bedrijvigheid onder het vorige regime niet mogelijk was. Gelet hierop is geen sprake van voortgezet legaal gebruik. Bij brief van 17 maart 2009 is het gebruik gewraakt. Gelet hierop en op de situering in het buitengebied acht de Afdeling het uitgangspunt van de raad om de activiteiten onder omstandigheden mogelijk te maken door middel van een ontheffing en niet bij recht niet onredelijk. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat hetgeen het college van burgemeester en wethouders in de wrakingsbrief van 17 maart 2009 naar voren heeft gebracht omtrent een beoordeling aan de hand van een door [appellant sub 13] over te leggen totaalplan ten aanzien van de gewenste bebouwing en activiteiten - mits daarbij nog gesproken kan worden van nevenactiviteiten - op het perceel haar niet onredelijk voorkomt. Niet is gebleken dat dit totaalplan voor het tot stand komen van het plan is overgelegd zodat de raad dit niet heeft kunnen meenemen. Het betoog faalt.
2.9.7. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat hetgeen [appellant sub 13] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Agrarisch" toegekend aan zijn gronden aan de Gein-Noord 27 te Abcoude strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 13] is ongegrond.
Beroep van [appellant sub 9]
2.10. [appellant sub 9] kan zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijf" die aan zijn perceel Koppeldijk 41 is toegekend. Hij betoogt dat ten onrechte aan het gehele perceel de bedrijfsbestemming is toegekend omdat slechts op een deel van het perceel bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. [appellant sub 9] heeft zijn aannemersbedrijf beëindigd. [appellant sub 9] wijst op de vrijstelling die hem is verleend van de voorheen geldende planvoorschriften zodat het terrein kon worden opgeschoond en een kapschuur kon worden gebruikt die thans aan verschillende bedrijven wordt verhuurd. De rest van het perceel wordt gebruikt ten behoeve van wonen en groen. [appellant sub 9] betoogt dat de verschillende functies die ook ruimtelijk te onderscheiden zijn afzonderlijke bestemmingen dienen te krijgen: een woonbestemming voor de gronden waarop beide woningen staan, een bedrijfsbestemming voor de gronden waarop de bedrijfsbebouwing staat en voor het overige een groen- of agrarische bestemming. De ter plaatse aanwezige woningen zijn niet in gebruik als bedrijfswoningen en ook nooit geweest, maar als burgerwoningen. De aanwezigheid van twee woningen is volgens [appellant sub 9] reeds vele jaren het geval en de raad was hiervan op de hoogte. Ten slotte betoogt [appellant sub 9] dat de woonfuncties die thans zijn wegbestemd, niet binnen de planperiode zullen worden beëindigd.
2.10.1. De raad betwijfelt of er sprake is van twee woningen. Hij is pas laat op de hoogte gesteld van het feit dat [appellant sub 9] zijn aannemersbedrijf heeft beëindigd en is voorts van mening dat de aanwezige woning een bedrijfswoning van het aannemersbedrijf werd na de opschoning van het terrein aan de Koppeldijk 41.
2.10.2. Ingevolge het plan maakt de bedrijfsbestemming toegekend aan de desbetreffende gronden één bedrijfswoning mogelijk. Een extra woning, zoals [appellant sub 9] wenst, is niet mogelijk.
2.10.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op de verdieping van de woning Koppeldijk 41 een tweede woning is gerealiseerd met een aparte ingang, genummerd Koppeldijk 41a. Bij besluit van 26 april 1989 heeft het college van burgemeester en wethouders aan [appellant sub 9] bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een woning aan de Koppeldijk 41. In de bouwaanvraag en woningbouwplattegronden (bouwtekeningen), die blijkens een stempel deel uitmaken van het besluit van 26 april 1989, wordt melding gemaakt van "beide woningen" en kan worden afgeleid dat de bovenwoning een zelfstandige woning is met eigen voorzieningen. Bij besluit van 17 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders bouwvergunning verleend voor het aanbouwen van een (extra) entreeruimte, het renoveren van een bovenwoning en het wijzigen van dakkapellen ter plaatse van de Koppeldijk 41. Met de vergunningen uit 1989 en 2003 is naar het oordeel van de Afdeling de realisering van de woning Koppeldijk 41a vergund en is het uit deze vergunning voortvloeiende gebruik als bovenwoning toegestaan.
2.10.4. Het onder het overgangsrecht brengen van de legale woning Koppeldijk 41a is slechts aanvaardbaar, indien aannemelijk is gemaakt dat aan het gebruik van de woning Koppeldijk 41a als woonruimte binnen de planperiode een einde zal worden gemaakt dan wel voldoende aannemelijk is dat deze binnen de planperiode zal worden verwijderd, omdat het overgangsrecht bedoeld is als overbrugging van een tijdelijke situatie. Niet is aannemelijk dat de raad tot onteigening zal overgaan.
2.10.5. Ten tijde van het vaststellen van het plan hadden de woningen van [appellant sub 9] aan de Koppeldijk 41 en 41a geen functionele binding met de bedrijven die de opstallen van [appellant sub 9] huren. De woningen worden thans niet gebruikt als bedrijfswoningen maar als burgerwoningen en die zijn niet toegelaten op grond van de bestemmingsregeling voor de gronden. In de vergunningen uit 1989 en 2003 is niet aangegeven dat uitsluitend het gebruik als bedrijfswoning is vergund. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad er voor het vaststellen van het plan bekend mee kon zijn dat [appellant sub 9] zijn aannemersbedrijf had beëindigd. De raad heeft het plan niet gewijzigd vastgesteld op dit punt. Gelet hierop dient de raad te bezien of er gelet op het gewijzigde bestaande gebruik aanleiding bestaat de woningen positief te bestemmen. De raad zal naast het bestemmen van de woningen moeten nagaan of aan het deel van het perceel waar niet de kapschuur en de woningen zijn gelegen - gelet op het bestaande gebruik als burgerwoningen - een groen- en of agrarische bestemming moet worden toegekend. Ter zitting heeft de raad meegedeeld dat de raad gelet op deze gewijzigde omstandigheden bij de vaststelling van het plan aan het college van burgemeester en wethouders de opdracht heeft meegegeven te onderzoeken of er aanleiding is voor een andere bestemming.
2.10.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" die aan het perceel Koppeldijk 41 is toegekend voor zover daarop niet de kapschuur is gelegen niet berust op een deugdelijke motivering en is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 9] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Beroep van [appellanten sub 1]
2.11. [appellanten sub 1] kunnen zich niet verenigen met de situering van het bouwvlak ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" toegekend aan hun perceel Gein-Noord 68 alwaar hun aannemersbedrijf is gevestigd. Het beroep heeft betrekking op de posities van de achtergrenzen van het bouwvlak. Zij stellen het bezwaarlijk te vinden dat deze grenzen tezamen geen hoek van 90˚ vormen. Hierdoor worden de bebouwingsmogelijkheden die zij nodig hebben voor hun aannemersbedrijf beperkt. Een hoek van 90˚ kan, aldus [appellanten sub 1], worden bereikt indien het bouwvlak Gein-Noord 68 aan de noordwestzijde ervan met een driehoekje wordt uitgebreid. In de nota van zienswijzen is ten onrechte vermeld dat de verbeelding op de door hun gewenste wijze zou zijn aangepast.
2.11.1. De Afdeling stelt vast dat de noordwestgrens van het bouwvlak Gein-Noord 68 niet haaks staat op de noordoostgrens van het bouwvlak. Gelijk [appellanten sub 1] hebben betoogd, kan dit worden bereikt indien het bouwvlak Gein-Noord 68 aan de noordwestzijde ervan met een driehoekje wordt uitgebreid. Dit driehoekje maakt deel uit van een omvangrijk gebied met de bestemming "Agrarisch".
2.11.2. In het verweerschrift en op de zitting heeft de raad onderkend dat de posities van de achtergrenzen van het bouwvlak tezamen geen hoek van 90˚ vormen, dat dit wel is beoogd en dat deze in door [appellanten sub 1] gewenste zin dienen te worden aangepast. Nu de raad de posities van de achtergrenzen van het bouwvlak zoals op de plankaart aangegeven niet heeft beoogd, moet worden geoordeeld dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te betrachten zorgvuldigheid.
2.11.3. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" grenzend aan de noordwestzijde van het bouwvlak Gein-Noord 68 zoals is aangegeven met de rode lijn in bijlage 1A-02 van het deskundigenbericht is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellanten sub 1] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Beroep van [appellante sub 3] en Xantippe Holding B.V.
2.12. Ter zitting hebben [appellante sub 3] en Xantippe Holding B.V. de beroepsgrond die betrekking heeft op het niet mogelijk maken van woningbouw op hun gronden ingetrokken.
2.12.1. [appellante sub 3] en Xantippe Holding B.V. kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor zover toegekend aan hun onbebouwde en uit grasland bestaande perceel bekend gemeente Abcoude, sectie B, nummer 1487. Zij maken bezwaar tegen de bestemming die aan hun gronden is gegeven omdat de gebruiksmogelijkheden door deze bestemming te veel beperkt worden, er beperking is van het eigendomsrecht en dat de bestemming niet of nauwelijks onderbouwd is. Zij bestrijden dat ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse zouden leiden tot een aantasting van het huidige snelwegpanorama, zoals de raad heeft aangegeven. Zij wensen volkstuinen op hun gronden te kunnen realiseren. Zij betogen dat sprake is van willekeur omdat in het buitengebied diverse vergelijkbare ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
2.12.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de door [appellante sub 3] en Xantippe Holding B.V. te Amsterdam gewenste ontwikkelingen zich niet verdragen met het gemeentelijk en rijksbeleid. De structuurvisie gaat uit van een open weidegebied ter plaatse. De bestemming die de gronden in het voorgaande plan hadden, is gehandhaafd en daarmee is geen sprake van belemmering van het eigendomsrecht, aldus de raad.
2.12.3. Ingevolge het plan is het niet mogelijk op de desbetreffende gronden met de bestemming "Agrarisch" een volkstuinencomplex te ontwikkelen. De gronden van [appellante sub 3] en Xantippe Holding B.V. zijn ingevolge de structuurvisie aangeduid als veenweidegebied.
2.12.4. In de structuurvisie heeft de raad als algemene beleidslijn neergelegd dat de belangrijkste kwaliteit van gronden die als veenweidegebied zijn aangeduid de openheid is en dat daarom alleen weidegebied op deze gronden is toegestaan. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Het niet toelaten van een volkstuincomplex op het bestreden plandeel is in overeenstemming met dit beleid. De Afdeling neemt daarbij nog in aanmerking dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat op volkstuinen bebouwing en hoge beplanting voorkomt, hetgeen zich niet verdraagt met de openheid die in het gebied wordt nagestreefd. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het beleid in geval van [appellante sub 3] en Xantippe Holding B.V. niet gevolgd had mogen worden. Daarbij overweegt de Afdeling dat bij het niet toelaten van volkstuinen op het bestreden plandeel niet is gebleken van ongelijke behandeling.
2.12.5. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 3] en Xantippe Holding B.V. hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch" toegekend aan het perceel bekend gemeente Abcoude, sectie B, nummer 1487 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 3] en Xantippe Holding is ongegrond.
Beroep van [appellanten sub 4]
2.13. [appellanten sub 4] kunnen zich niet verenigen met de aan hun perceel kadastraal bekend gemeente Abcoude, sectie H, nummer 18, plaatselijk bekend Dwarskade 1 te Abcoude toegekende aanduiding "2" voor het "maximum aantal wooneenheden" in combinatie met de bestemming "Wonen" en een bouwvlak. In het voorontwerp van het plan waren drie wooneenheden mogelijk. [appellanten sub 4] wensen één van de schuren op hun perceel om te bouwen tot woning hetgeen de bestemming met aanduiding niet toelaat. Zij stellen dat dit in overeenstemming is met het in de structuurvisie vastgelegde beleid ten aanzien van functiewijzigingen. Voorts betogen zij dat zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming niet meer mogelijk is. De schuren kunnen met de toegekende bestemming ook niet worden gebruikt ten behoeve van opslag van een elders gevestigd bedrijf.
2.13.1. In de nota van zienswijzen is vermeld dat de aanduiding "W3" abusievelijk op de verbeelding bij het voorontwerp was opgenomen, aangezien op het adres van [appellanten sub 4] geen woning aanwezig is. Het voorontwerp is vervolgens aangepast. Verder is aangegeven dat in de structuurvisie als algemene beleidslijn is neergelegd dat nieuwe woningen in het buitengebied worden geweerd, teneinde woningen te voorkomen zonder functionele binding met het gebied.
2.13.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op het perceel waar het geschil op ziet twee grote schuren aanwezig zijn die ook al onder het voorgaande plan aanwezig waren. Deze schuren zijn gesitueerd tussen de twee woningen van derden. De schuren werden onder het vorige plan voor opslag ten behoeve van een elders gevestigd aannemersbedrijf gebruikt.
2.13.3. In het bouwvlak zijn twee woningen van derden aanwezig. Aangezien op de gronden de aanduiding 2 voor het "maximaal aantal wooneenheden" is aangegeven, is het niet mogelijk om in het bouwvlak een derde woning op te richten. Het niet toelaten van een woning op het bestreden plandeel is in overeenstemming met het beleid dat is weergegeven in overweging 2.2.3. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit beleid in het geval van [appellanten sub 4] niet gevolgd had mogen worden. In de structuurvisie is weliswaar aangegeven dat een functiewijziging mogelijk is van legaal vrijgekomen, agrarische gebouwen en bedrijfsgebouwen, die al fysiek bestaan in het buitengebied. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het ingevolge de structuurvisie daarbij moet gaan om een situatie waarbij een bedrijf stopt en voor de bebouwing op het (voormalige) bouwperceel een geschikte bestemming moet worden gevonden. Dat is hier niet aan de orde. Dit betoog faalt.
2.13.4. De Afdeling stelt vast dat de schuren op het perceel Dwarskade 1 te Abcoude geen bijgebouw bij een van de twee woningen van derden zijn. De schuren worden ook niet als zodanig gebruikt. Het gebruik van de schuren ten behoeve van opslag van een elders gevestigd bedrijf is voorts niet toegestaan onder de woonbestemming.
2.13.5. Nu zinvol gebruik van de schuren overeenkomstig de bestemming niet mogelijk is, is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" toegekend aan het perceel kadastraal bekend gemeente Abcoude, sectie H, nummer 18, plaatselijk bekend Dwarskade 1 te Abcoude ter plaatse van de twee schuren die in gebruik zijn door [appellanten sub 4], niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellanten sub 4] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wro te worden vernietigd. De raad zal dienen te bezien of een passende bestemming kan worden toegekend die ten minste het gebruik van de schuren ten behoeve van opslagactiviteiten mogelijk maakt.
Beroep van [appellant sub 6]
2.14. [appellant sub 6], die aan het Gein-Zuid 26 een melkrundveehouderij alsmede als neventak enkele semi-agrarische en niet-agrarische bedrijfsonderdelen exploiteert, kan zich niet verenigen met de omvang van het bouwvlak op het perceel Gein-Zuid 26 omdat dit te klein is en daarom de continuïteit van zijn bedrijf bedreigt. Hij wenst een bouwvlak met een oppervlakte van 2,0 ha. Voorts pleit [appellant sub 6] ervoor dat indien het bouwvlak Gein-Zuid 26 niet kan worden vergroot, een bouwvlak wordt toegekend aan één van zijn percelen die gelegen is aan de weg Kanaaldijk West. Dit stemt in zijn visie overeen met het beleid dat geformuleerd is in de structuurvisie. [appellant sub 6] keert zich verder tegen enkele onderdelen van het plan die volgens hem verhinderen dat aan het Kanaaldijk West-perceel, een agrarisch bouwvlak wordt toegekend. Dit betreft in de eerste plaats de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1", waaraan een regeling is gekoppeld voor wijziging van de bestemming "Agrarisch" ten behoeve van natuur. Verder gaat het om de dubbelbestemming "Waarde - Schootsvelden" en de aanduiding "natuurgebieden-30 meter zone". Deze aanduiding staat op de kaart Ecostructuren buitengebied Abcoude, die onderdeel uitmaakt van het plan. Voorts betoogt [appellant sub 6] dat bestaande nevenactiviteiten bij zijn bedrijf ten onrechte niet in het plan zijn opgenomen.
2.14.1. De raad onderkent dat het bouwvlak Gein-Zuid 26 in verhouding tot de omvang van het bedrijf van [appellant sub 6] te klein is. Ten aanzien van de toekenning van een bouwvlak aan het Kanaaldijk West-perceel wijst de raad erop dat in de structuurvisie als beleid is geformuleerd dat bedrijven die niet meer passen binnen het bouwvlak van 1,5 hectare, verplaatst kunnen worden naar de landbouwlinten die in de structuurvisie onder meer zijn aangegeven langs de Kanaaldijk West. Volgens de raad kan door middel van het toepassen van een wijzigingsregeling een bouwvlak toegekend worden aan het Kanaaldijk West-perceel. Voorts is de raad van mening dat de dubbelbestemming "Waarde - Schootsvelden" bebouwing op bouwvlakken niet uitsluit maar slechts aan voorwaarden bindt. Naar aanleiding van het bezwaar tegen de aanduiding "natuurgebieden-30 meter zone" die aangegeven is op de kaart Ecostructuren buitengebied Abcoude wijst de raad erop dat bij het tot stand brengen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldaan dient te worden aan verplichtingen die voortvloeien uit de Flora- en faunawet. Dit heeft als consequentie dat onderzocht moet worden welke gevolgen de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hebben voor natuurwaarden. De aanduiding "natuurgebieden-30 meter zone" brengt volgens de raad het grote voordeel met zich mee dat het voornoemde onderzoek beperkt kan blijven tot de voornoemde zone.
2.14.2. De bedrijfslocatie Gein-Zuid 26 maakt onderdeel uit van een gebied met de bestemming "Agrarisch". Op deze bedrijfslocatie is een bouwvlak aangegeven.
Aan de gronden van [appellant sub 6] bij de Kanaaldijk West is behalve de bestemming "Agrarisch" ook de dubbelbestemming "Waarde - Schootsvelden" toegekend. Deze dubbelbestemming laat uitsluitend bestaande bebouwing toe. Ingevolge artikel 22, lid 22.3, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders hiervan ontheffing verlenen, mits het gaat om incidentele bebouwing om de ruimtelijke kwaliteit van de Stelling van Amsterdam te verbeteren, dan wel verdichting van bestaande linten. Verder gelden voor het verlenen van de ontheffing de eisen dat de bebouwing past in het landschap en de zichtlijnen niet aantast.
Voorts valt de bedrijfsgrond aan de Kanaaldijk West voor een deel binnen een gebied met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1". Ingevolge artikel 3, lid 3.7, onder d, van de planregels is aan deze aanduiding een wijzigingsregeling gekoppeld waarmee de bestemming "Agrarisch" kan worden gewijzigd ten behoeve van natuur.
2.14.3. In de structuurvisie wordt naar voren gebracht dat de raad goede ruimtelijke randvoorwaarden wil scheppen zodat de bestaande agrarische bedrijven in het plangebied kunnen voortbestaan en dat in het bijzonder de melk(rund)veehouderij in het plangebied absolute prioriteit dient te hebben. Gesteld wordt verder dat in het ruimtelijk beleid rekening wordt gehouden met een aanmerkelijke schaalvergroting in de melk(rund)veehouderij.
2.14.4. Het beleid dat geformuleerd is in de structuurvisie houdt met name verband met een functionele zonering van het buitengebied die aangegeven is op de kaart Functionele zonering van de structuurvisie. Op deze kaart is de strook langs het riviertje het Gein, waar het bouwvlak Gein-Zuid 26 is gesitueerd, aangemerkt als "Verwevingslint ". In de structuurvisie wordt onder het kopje "Verwevingslint" uiteengezet dat onder meer het lint langs het Gein een kleinschalig karakter heeft en dat de ontwikkeling van de landbouw binnen de maat en de schaal van het huidige lint moet passen. Tevens maakt van de structuurvisie de kaart "Landschappelijke zonering" deel uit. Op deze kaart is het buitengebied onderverdeeld in verschillende landschappelijke eenheden. Aan de kernkwaliteiten van deze eenheden, die in de structuurvisie zijn beschreven, zijn in de structuurvisie ontwerprichtlijnen ontleend die het toetsingskader bieden voor initiatieven en veranderingen van ruimtelijke aard in het buitengebied. Op de kaart "Landschappelijke zonering" is de strook langs het riviertje het Gein, waar het bouwvlak Gein-Zuid 26 is gesitueerd, aangemerkt als Zeekleidijk.
In het gedeelte van de structuurvisie dat op de landschappelijke eenheid Zeekleidijk betrekking heeft, wordt eveneens het kleinschalige karakter van deze landschappelijke eenheid benadrukt. In de ontwerprichtlijn die betrekking heeft op de landschappelijke eenheid Zeekleidijk staat als maximum oppervlak van een bouwvlak 1,5 hectare vermeld.
In de structuurvisie is tevens als beleid geformuleerd dat ter plaatse van stroken langs grote infrastructurele lijnen in het buitengebied, die op de kaart Functionele zonering van de structuurvisie zijn aangegeven als "Landbouwlinten", grootschaligere landbouw kan plaatsvinden. Tevens is als beleid in de structuurvisie uiteengezet dat landbouwbedrijven in Landbouwlinten de ruimte hebben om zich verder te ontwikkelen en dat er in deze linten ook de mogelijkheid is om nieuwe agrarische bedrijven te vestigen. Het Kanaaldijk West-perceel is gelegen ter plaatse van een Landbouwlint.
2.14.5. Ten aanzien van de omvang van de bedrijfslocatie Gein-Zuid 26 overweegt de Afdeling het volgende. Op deze locatie zijn, behalve een biologische melkrundveehouderij, ook een composteringsbedrijf en een agrarisch loonwerkbedrijf gevestigd. Daarnaast wordt jongvee opgefokt en wordt de bedrijfslocatie gebruikt voor verschillende semi-agrarische en niet-agrarische nevenactiviteiten. Gegeven deze concentratie van (deels) omvangrijke bedrijven en activiteiten is het niet onaannemelijk dat het oppervlak van 1,5 hectare van het bouwvlak Gein-Zuid 26 (op termijn) te klein zal zijn, zoals de raad ook heeft onderkend.
2.14.6. [appellant sub 6] heeft aangegeven dat uitbreiding van het bouwvlak Gein-Zuid 26 tot 2 hectare zijn voorkeur heeft boven toekenning van een bouwvlak aan het Kanaaldijk West-perceel. De Afdeling stelt vast dat een vergroting van het bouwvlak Gein-Zuid 26 tot 2 hectare niet verenigbaar is met het hiervoor weergegeven beleid uit de structuurvisie. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit beleid in geval van [appellant sub 6] niet gevolgd had mogen worden.
2.14.7. Ten aanzien van de bouwmogelijkheden op het Kanaaldijk West perceel overweegt de Afdeling dat de raad heeft aangegeven dat de toekenning van een bouwvlak aan deze gronden kan geschieden door middel van toepassing van een wijzigingsregeling. Dit stemt ook overeen met het uitgangspunt dat het bestaande legale bedrijf van [appellant sub 6] voldoende bestaansmogelijkheden moet krijgen en niet op slot kan worden gezet. De Afdeling stelt vast dat in het plan geen wijzigingsregeling is opgenomen die toekenning van een agrarisch bouwvlak in het plangebied mogelijk maakt. De gronden aan het Kanaaldijk West-perceel laten gelet op de daaraan toegekende dubbelbestemming bovendien uitsluitend bestaande bebouwing toe. Indien [appellant sub 6] nieuwbouw wil oprichten ter plaatse van zijn gronden aan de Kanaaldijk West dient hij derhalve een verzoek in te dienen om het plan met het oog daarop te herzien. Dat strookt niet met het uitgangspunt dat dit mogelijk zou worden gemaakt met een wijzigingsregeling. In zoverre berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering en is het genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Hierbij zal de raad tevens dienen te bezien of de dubbelbestemming "Waarde - Schootsvelden" aan bouwmogelijkheden in de weg staat. Dit betoog slaagt.
2.14.8. Aan de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" is een wijzigingsregeling gekoppeld waarmee de bestemming "Agrarisch" kan worden gewijzigd "ten behoeve van natuur". In artikel 3, lid 3.7, onder d, sub 6, wordt als voorwaarde gesteld dat de gerechtigden ten aanzien van de gronden waarop de voornoemde aanduiding betrekking op heeft, de toepassing van deze wijzigingsregeling wensen. Aldus kan deze aanduiding, anders dan [appellant sub 6] aanvoert, de exploitatiemogelijkheden van de percelen met deze aanduiding niet beperken. Dit betoog faalt.
2.14.9. Voorts betoogt [appellant sub 6] dat bestaande nevenactiviteiten bij zijn bedrijf ten onrechte niet in het plan zijn opgenomen. [appellant sub 6] pleit er voor dat de semi-agrarische en niet-agrarische nevenactiviteiten waarvoor hij de bedrijfslocatie Gein-Zuid 26 gebruikt, positief worden bestemd.
2.14.10. Met betrekking tot de nevenactiviteiten merkt de raad op dat op grond van het beleid dat in de structuurvisie is geformuleerd de meeste van zijn nevenactiviteiten alleen na ontheffing kunnen worden toegestaan en dat [appellant sub 6] een verzoek tot ontheffing kan indienen nadat het bestemmingsplan in werking is getreden. Wel vindt de raad dat de nevenactiviteit composteren kan worden opgenomen in de Lijst (bestaande) nevenactiviteiten die als bijlage 2 bij de planregels is gevoegd en waarin per agrarisch bedrijf de bestaande en toegestane nevenactiviteiten zijn vermeld.
2.14.11. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, tweede tekstblok, van de planregels zijn op het perceel Gein-Zuid 26 de nevenactiviteiten toegestaan die zijn opgesomd op de Lijst bestaande (neven)activiteiten die als bijlage 2 bij de planregeling is gevoegd. Op de Lijst bestaande (neven)activiteiten staan voor het perceel Gein-Zuid 26 een viskwekerij en composteren vermeld.
Ingevolge artikel 3.5.1. van de planregels kunnen burgemeester en wethouders voor de duur dat de agrarische activiteit wordt uitgeoefend ontheffing verlenen van de bestemmingsomschrijving om een nevenactiviteit uit te oefenen, die zijn opgenomen in bijlage 1, 'lijst nevenactiviteiten', alsmede naar aard en omvang daarmee vergelijkbare nevenactiviteiten tot maximaal de aldaar aangegeven oppervlakte. In bijlage 1 wordt onder meer een hoveniersbedrijf genoemd, met een bebouwing met een oppervlakte van maximaal 200 m2 en open gronden met een oppervlakte van maximaal 3.000 m2.
2.14.12. De niet-agrarische nevenactiviteiten waarvoor de bedrijfslocatie Gein-Zuid 26 wordt gebruikt, betreffen, aldus [appellant sub 6], de opslag van niet-agrarische producten, de verzorging van excursies en presentaties, de detailhandel in producten die voortkomen uit het eigen agrarische bedrijf, de verhuur van een recreatie-appartement annex vergaderaccommodatie en de verhuur van bedrijfsruimte voor niet-agrarische ambachtelijke bedrijven. Tevens zijn op de bedrijfslocatie twee semi-agrarische bedrijfsonderdelen gevestigd, namelijk een loonwerkbedrijf en een composteringsbedrijf.
2.14.13. Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen het Gein" rustte op de gronden van [appellant sub 6] de bestemming "Bebouwing voor agrarische doeleinden". Ingevolge de bij deze bestemming behorende voorschriften mochten op deze gronden woningen en bedrijfsgebouwen voor agrarische doeleinden worden opgericht.
2.14.14. Ten aanzien van de wens om te komen tot een positieve bestemming voor genoemd gebruik, stelt de Afdeling voorop dat als het om het voortzetten van bestaand gebruik in overeenstemming met het vorige bestemmingsplan gaat, dat gebruik niet afhankelijk kan worden gesteld van het verkrijgen van een ontheffing. De Afdeling stelt vast dat het door [appellant sub 6] gewenste gebruik van de gronden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals door [appellant sub 6] gewenst, zich niet verdraagt met de voorheen geldende bestemming. Gelet hierop is geen sprake van gebruik overeenkomstig de bestemming onder het vorige plan. Gelet hierop en op de situering in het buitengebied acht de Afdeling het uitgangspunt van de raad om de activiteiten onder omstandigheden mogelijk te maken door middel van een ontheffing en niet bij recht niet onredelijk. Het betoog faalt.
2.14.15. Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 2.14.7 is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en deels de dubbelbestemming "Waarde- Schootvelden" voor zover toegekend aan het perceel van [appellant sub 6] aan de Kanaaldijk West niet berust op een deugdelijke motivering en is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 6] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Het beroep voor zover dat ziet op het perceel Gein-Zuid 26 is ongegrond.
Beroep [appellante sub 14] en anderen
2.15. [appellante sub 14] en andere bewoners van woningen aan de Rijksstraatweg in Baambrugge komen in beroep tegen de gewijzigde vaststelling van het plan waarbij de uitbreiding van een stal ten behoeve van een agrarisch bedrijf mogelijk is gemaakt op het deel van het perceel Rijksstraatweg 107 dat eigendom is van [belanghebbende]. [appellante sub 14] en anderen wonen op de buurpercelen van het perceel waarop de uitbreiding van het agrarische bedrijf mogelijk wordt gemaakt en stellen dat de extra bebouwingsmogelijkheden ongewenst zijn. Zij zijn ook opgekomen tegen de verleende bouwvergunning ten behoeve van een veestal. Deze procedure loopt nog. Zij vrezen voor aantasting van het woon- en leefklimaat in de vorm van stank- en geluidsoverlast. [appellante sub 14] en anderen betogen dat de raad is uitgegaan van onjuiste gegevens en dat de mogelijkheden zullen leiden tot aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied en dat de te bouwen jongveestal niet past in het landschap en dat dit zich niet verdraagt met de structuurvisie. Ze voeren ook aan dat het gebied archeologische waarden heeft, zodat de bouwmogelijkheden niet in het plan hadden mogen worden opgenomen. Er zijn aldus [appellante sub 14] en anderen bovendien alternatieve locaties beschikbaar voor de jongveestal.
2.15.1. De raad is tegemoet gekomen aan de wens van [belanghebbende] om op zijn perceel een agrarisch bouwvlak op te nemen van één hectare om daarmee de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. De raad heeft daarbij overwogen dat het bedrijf ter plaatse beschikt over 45 hectare cultuurgrond en dat het bedrijf een omvang heeft van 64,8 nge. Eén van de uitgangspunten van het plan is, aldus de raad, dat aan agrarische bedrijven met een bedrijfsomvang van meer dan 50 nge een bouwvlak van één hectare wordt toegekend. In het verweerschrift wordt aangegeven dat bij gronden met een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" een ontheffing nodig is om te kunnen bouwen en dat een archeologisch onderzoek nodig is om eventuele bodemschatten te kunnen beschermen.
2.15.2. [appellante sub 14] en anderen stellen dat de aan de gronden toegekende dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" impliceert dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd op het in het plan opgenomen bouwvlak naast Rijksstraatweg 107 en dat daarvan slechts op basis van een archeologisch onderzoek ontheffing kan worden verleend. De Afdeling overweegt dat als op basis van een archeologisch onderzoek aangetoond kan worden dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, het oprichten van een gebouw mogelijk is. Er is dan geen ontheffing van de bouwregels vereist. Mocht een onderzoek aantonen dat archeologische waarden aanwezig zijn, kan onder bepaalde voorwaarden ontheffing verleend worden van de bouwregels. Dit betoog faalt.
2.15.3. Ten aanzien van de vrees voor aantasting van het woon- en leefklimaat in de vorm van stankoverlast, overweegt de Afdeling het volgende. De afstand tussen de woning van [appellante sub 14] en het toegekende bouwvlak op het perceel van [belanghebbende] bedraagt circa 17,5 meter. De afstand tussen de uiterste grens van het bouwvlak van [appellante sub 14] en het bouwvlak van [belanghebbende] bedraagt ter hoogte van de woning circa 10 meter. Op beide bouwvlakken kan tot de grens worden gebouwd.
De raad heeft weliswaar aangegeven dat er een bouwvoornemen bestaat om de stal op een afstand van 75 meter van de burgerwoning van [appellante sub 14] te bouwen, maar de Afdeling stelt vast dat de raad er hierbij aan voorbij gaat dat het plan het mogelijk maakt dat een nieuw dierenverblijf wordt opgericht op een veel kortere afstand van de burgerwoning. Bij de beoordeling van het plan dient te worden uitgegaan van de maximale bouwmogelijkheden die het plan biedt en niet van een bouwvoornemen. Het standpunt van de raad dat de Wet geurhinder en veehouderijen en de gemeentelijke verordening een afstand van in ieder geval 50 meter waarborgt, ziet eraan voorbij dat niet vast staat dat in geval van een veeschuur op een afstand van 50 meter in de woning een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. De raad heeft immers niet onderzocht welke gevolgen er bij een veronderstelde bouw op een afstand van 50 meter voor het woon- en leefklimaat (met inbegrip van de geurhinder van de nieuwe stal en eventuele andere agrarische inrichtingen) in de burgerwoning zullen zijn.
2.15.4. De overige bezwaren van [appellante sub 14] en anderen kunnen, gelet op het voorgaande, buiten bespreking blijven.
2.15.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het agrarische bouwvlak toegekend aan het perceel van [belanghebbende] aan de Rijksstraatweg 107 niet berust op een deugdelijke motivering en is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellante sub 14] en anderen is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Beroep [appellant sub 15]
2.16. [appellant sub 15] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Natuur" dat is toegekend aan zijn bedrijfsgrond aan de Binnenweg 10-12 te Baambrugge. Naar de mening van [appellant sub 15] is deze bestemming niet op haar plaats omdat deze niet binnen de planperiode zal worden gerealiseerd.
2.16.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de strook met de bestemming "Natuur" een "ecologische verbindingszone" betreft die onderdeel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur, zoals de provincie die heeft aangegeven en dat op termijn, als compensatie van verbreding van de A2 ter plaatse de strook natuur zal worden gerealiseerd. Verder overweegt de raad dat de natuurontwikkeling die de bestemming "Natuur" mogelijk maakt niet kan worden afgedwongen maar dat zal moeten worden gezocht naar overeenstemming met de grondeigenaar.
2.16.2. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, onder a, en onder b, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Natuur" onder meer aangewezen voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden en voor agrarisch medegebruik
2.16.3. [appellant sub 15] heeft 37 hectare bedrijfsgrond. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellant sub 15] er gelet op de omvang van zijn melkrundveehouderij en het aantal hectare van zijn bedrijf belang bij heeft dat de in geding zijnde strook van 1 hectare onderdeel blijft uitmaken van zijn bedrijfsgrond.
2.16.4. In het deskundigenbericht is aangegeven dat van de zijde van de raad is aangegeven dat de realisering van de bestemming "Natuur" van de strook waar ook de in geding zijnde strook van [appellant sub 15] toe behoort onder de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat valt en dat dit betekent dat de raad zich niet actief opstelt wat betreft de aankoop van de in geding zijnde strook maar dat dit van Rijkswaterstaat afhangt.
Verder is in het deskundigenbericht aangegeven dat van de zijde van Rijkswaterstaat is vernomen dat men destijds alle eigenaren van de strook met de bestemming "Natuur" heeft gevraagd of er bereidheid was de grond in die strook te verkopen. Indien toentertijd die bereidheid er was, heeft men de desbetreffende gedeelten van de strook aangekocht. Het lag echter niet in de lijn der verwachting dat men nog actief aan de slag zou gaan om nog niet aangekochte gedeelten van de strook te verwerven.
2.16.5. De raad heeft onderschreven dat het niet valt te verwachten dat de gemeente of Rijkswaterstaat de gronden van [appellant sub 15] zal onteigenen teneinde de bestemming "Natuur" te realiseren.
2.16.6. Ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover van belang, wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw vastgesteld.
2.16.7. Uit deze bepaling volgt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat en dat het in beginsel niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen deze planperiode zullen worden verwezenlijkt.
2.16.8. In hetgeen de raad en Rijkswaterstaat omtrent de uitvoering van de bestemming "Natuur" naar voren hebben gebracht, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Indien zich de, zoals het er nu uitziet, onwaarschijnlijke situatie voordoet dat de in geding zijnde strook toch voor natuurontwikkeling in aanmerking komt, dan is in de planregels een bepaling opgenomen die goed op die situatie is toegesneden. Dit betreft de in artikel 3, lid 3.7, onder d, van de planregels opgenomen mogelijkheid om via toepassing van een wijzigingsregeling de bestemming "Agrarisch" te wijzigen ten behoeve van natuur. Nu onzeker is of de strook voor natuur wordt ingezet, ligt het meer voor de hand om de agrarische bestemming te handhaven en met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming te wijzigingen in natuur, indien dat nodig is.
2.16.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Natuur" dat is toegekend aan de bedrijfsgrond aan de Binnenweg 10-12 te Baambrugge strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 15] is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening in zoverre te worden vernietigd.
Beroep [appellante sub 16]
Bedrijfsgrond aan de weg de Horn
2.17. [appellante sub 16] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch" dat is toegekend aan de bedrijfsgrond die gelegen is aan de weg de Horn nabij de noordzijde van de bebouwde kom van Baambrugge, omdat ondersteunende teelt van snijmaïs is aangemerkt als strijdig gebruik en slechts op basis van een ontheffingsregeling is toegestaan. Zij vindt dat deze ondersteunende teelt bij recht moet worden toegestaan en dat artikel 3, lid 3.4, onder d, en artikel 3, lid 3.5.3, van de planregels waarin de ontheffingsregeling is neergelegd, dient te worden geschrapt. De openheid van het landschap staat hieraan niet in de weg omdat dat alleen voor het veenweidegebied de belangrijkste landschappelijke karakteristiek is. Los van het voorgaande is het volgens [appellante sub 16] niet nodig om openheid te beschermen door de ontheffingsregeling omdat snijmaïs, het enige product van ondersteunende teelt met een zekere hoogte, slechts gedurende drie maanden per jaar enige invloed heeft op openheid.
2.17.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.4, aanhef en onder d, van de planregels wordt onder strijdig gebruik met de bestemming "Agrarisch" in ieder geval begrepen het gebruik van gronden ten behoeve van ondersteunende teelt.
Ingevolge artikel 3, lid 3.5.3 van de planregels kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de bestemmingsomschrijving en de specifieke gebruiksregels ten behoeve van ondersteunende teelt voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de bij het agrarisch bedrijf behorende gronden, mits rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
Ingevolge artikel 1, onder ll, van de planregels wordt onder ondersteunende teelt verstaan het gebruik van gronden ten behoeve van de productie van ruwvoedergewassen.
2.17.2. Onweersproken is gesteld dat de onder 2.17 vermelde gronden de afgelopen tien jaren onafgebroken in gebruik zijn geweest voor teelt van snijmaïs en dat dit gebruik legaal was. Door het plan is dit gebruik onder het overgangsrecht gebracht. De Afdeling overweegt hieromtrent dat het onder het overgangsrecht brengen van met het vorige plan in overeenstemming zijnde activiteiten aanvaardbaar kan zijn, indien voldoende aannemelijk is dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Het overgangsrecht is immers bedoeld als overbrugging van een tijdelijke situatie. Door [appellante sub 16] is gesteld dat het gebruik niet binnen de planperiode zal worden beëindigd. Onteigening ligt niet in het verschiet. Dit betoog slaagt derhalve.
2.17.3. Voorts betoogt [appellante sub 16] dat het plan het mogelijk zou moeten maken dat er ter plaatse van haar terrein aan de weg de Horn een nieuw agrarisch bedrijf gevestigd wordt. Zij wijst op de mogelijkheid dat op korte afstand van haar terrein aan de weg de Horn een nieuw agrarisch bouwvlak is toegekend aan een nog niet bebouwd perceel. Deze omstandigheid rechtvaardigt het naar haar mening dat óók aan haar terrein aan de Horn een nieuw bouwvlak wordt toegekend.
2.17.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad overtuigend uiteengezet waarom het geval waarop [appellante sub 16] heeft gewezen, niet op één lijn kan worden gesteld met haar situatie. Het nieuwe agrarische bouwvlak aan de weg de Horn is bedoeld voor een agrarisch bedrijf waarvan het grootste gedeelte van de bedrijfsgrond ervan direct nabij dit nieuwe bouwvlak is gesitueerd. Bij [appellante sub 16] is dat niet het geval. De gescheiden situering leidt tot druk verkeer met landbouwwerktuigen door Baambrugge dat overlast tot gevolg heeft. Reeds hierom faalt het betoog.
2.17.5. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" zoals hierna aangegeven, dat is toegekend aan de bedrijfsgrond van [appellante sub 16] die gelegen is aan de weg de Horn, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellante sub 16] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Aanduiding "karakteristiek"
2.18. [appellante sub 16] kan zich niet verenigen met de aanduiding "[ka]" ("karakteristiek") van de bedrijfswoningen Dwarskade 4 en 4a.
2.18.1. De raad stelt dat alle panden die in het MIP zijn aangeduid met categorie 1 of 2 én geen rijksmonument zijn de aanduiding "karakteristiek" hebben gekregen.
2.18.2. Aan de bedrijfswoningen Dwarskade 4 en 4a is de aanduiding "[ka]" ("karakteristiek") toegekend.
2.18.3. In het MIP worden drie categorieën van aflopende waarde onderscheiden. De laagste categorie 3 heeft de betekenis "van enige waarde op gemeentelijk niveau; van beeldondersteunende betekenis".
2.18.4. De raad heeft ter zitting onderkend dat de aanduiding "[ka]" ("karakteristiek") van de bedrijfswoningen Dwarskade 4 en 4a dient te vervallen omdat het pand Dwarskade 4 in het MIP is aangeduid als categorie 3 en Dwarskade 4a niet voorkomt op de lijst. Nu de raad de aanduiding niet heeft beoogd voor de genoemde panden, moet worden geoordeeld dat het plan in zoverre in strijd is met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.18.5. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de aanduiding "[ka]" ("karakteristiek") van de bedrijfswoningen Dwarskade 4 en 4a is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, zodat het besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Het beroep van [appellante sub 16] is in zoverre gegrond. Het bestreden dient in zoverre wegens strijd met de artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.19. [appellante sub 16] kan zich niet verenigen met artikel 3, lid 3.6, onder a, sub 3, van de planregels ingevolge waarvan voor het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van waterlopen een aanlegvergunning nodig is. Zij wijst erop dat in paragraaf 3.5 van de Natuurwaardeninventarisatie is aangegeven dat buiten de zogenoemde "ecostructuurzone" bij recht ontwikkelingen kunnen worden toegelaten, omdat aldaar de kans op beschermde natuurwaarden klein is. Dit betekent volgens [appellante sub 16] dat een aanlegvergunningstelsel voor het dempen van waterlopen ter bescherming van natuurwaarden, althans buiten de ecostructuurzone, overbodig is en daarom deels geschrapt moet worden. Voorts betoogt [appellante sub 16] dat het aanlegvergunningstelsel voor het dempen van waterlopen ook overbodig is in zoverre het gericht is op de bescherming van landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden omdat het dempen van waterlopen met het oog op de bescherming van deze waarden reeds vergunningplichtig is op grond van de keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: de keur AGV).
2.20. [appellante sub 16] kan zich niet verenigen met artikel 3, lid 3.6, aanhef en onder a, sub 5, van de planregels waarin is bepaald dat voor het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten van percelen een aanlegvergunning nodig is. Ingevolge artikel 3, lid 3.6, aanhef en onder d, sub 2, is weliswaar aangegeven dat het aanleggen van verhardingen ten behoeve van één in- en uitrit per bouwvlak aanlegvergunningvrij is, maar [appellante sub 16] wijst erop dat, wanneer een agrariër zijn bedrijfsgrond aan meerdere personen verkoopt, er percelen bij kunnen zijn de zogenoemde "buitenpercelen", die niet beschikken over een in- / uitrit naar de openbare weg. [appellante sub 16] betoogt dat buitenpercelen bij recht van een uitrit moeten kunnen worden voorzien.
2.20.1. De raad stelt dat uit de nota "Natuurwaardeninventarisatie bestemmingsplan Buitengebied Abcoude" blijkt dat er bij alle watergangen beschermde soorten kunnen voorkomen en dat daarnaast de verkavelingsstructuur, die in hoge mate wordt bepaald door de kavelsloten, een belangrijke landschappelijke waarde vertegenwoordigt. Daarom dient volgens de raad het dempen van sloten zowel met het oog op de bescherming van natuurwaarden als met het oog op de bescherming van landschappelijke waarden aanlegvergunningplichtig te zijn (stuk 3E5, blz. 38, onder 12). Het bewaken van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden is primair een taak van de raad en niet van het waterschap.
2.20.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.6, onder a, sub 3, van de planregels is het verboden over te gaan tot het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 3, lid 3.6, onder b, van de planregels mag de aanlegvergunning alleen onder bepaalde voorwaarden worden verleend. Zo mag onder meer door de vergunde activiteit geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
2.20.3. Ingevolge artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening kan om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming dan wel om een overeenkomstig het plan verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen, bij het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder omgevingsvergunning:
a. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;
2.20.4. Uit het voortgaande vloeit voort dat het instrument aanlegvergunningstelsel een beschermende functie heeft in verband met de bestemming "Agrarisch" en dat de volgende doeleinden van de doeleindenomschrijving van deze bestemming bepalen waar de bescherming van het aanlegvergunningstelsel op is gericht: "de uitoefening van een volledig en volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf", "openheid", "water en watergangen", "behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties" en "groenvoorzieningen". Tot de waarden die aanlegvergunningsstelsel in het plan beoogt te beschermen behoren de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
2.20.5. In hetgeen [appellante sub 16] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot het opnemen van artikel 3, lid 3.6, van de planregels voor zover bestreden heeft kunnen komen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Ruimte-voor-ruimteregeling
2.21. [appellante sub 16] kan zich niet verenigen met het toepassingsbereik van de in artikel 3, lid 3.7, onder b, van de planregels opgenomen ruimte-voor-ruimte regeling (de mogelijkheid om via toepassing van een wijzigingsregeling een extra woning te kunnen bouwen na sloop van bedrijfsgebouwen) omdat die beperkt is tot locaties in het Verwevingslint, zoals bedoeld in de structuurvisie. Haar bedrijfslocaties Dwarskade 3 en Dwarskade 4/4a zijn gelegen in het Landbouwkerngebied, zodat de ruimte-voor-ruimte regeling niet op haar bedrijfslocaties van toepassing is. Zij vindt dat de ruimte-voor-ruimte-regeling wél van toepassing dient te zijn op de Landbouwkerngebieden. [appellante sub 16] wijst erop dat wat betreft het toepassingsbereik van de ruimte-voor-ruimte regeling noch in het provinciale noch in het gemeentelijke beleid een onderscheid wordt gemaakt tussen het Verwevingslint en gebieden daarbuiten.
2.21.1. De raad stelt zich op het standpunt dat Verwevingslinten en Landbouwkerngebieden niet vergelijkbaar zijn. Zo is het binnen Landbouwkerngebieden van belang dat de landbouw de ruimte krijgt om te groeien, zoals in de structuurvisie is vastgelegd. Bij Verwevingslinten staat de menging van de agrarische en de woonfunctie voorop. Het laten toenemen van het aantal burgerwoningen in de Landbouwkerngebieden zou kunnen leiden tot ongewenste beperkingen voor de landbouwfunctie in deze gebieden.
2.21.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.7, aanhef en onder b, van de planregels, kan de bestemming "Agrarisch" van een bouwvlak, afhankelijk van een aantal voorwaarden, gewijzigd worden in de bestemming "Wonen" ten behoeve van de bouw van één extra woning. De ruimte-voor-ruimte regeling is beperkt tot agrarische bouwvlakken in de gebieden die in de structuurvisie zijn aangewezen als verwevingslint.
2.21.3. De bedrijfslocaties van [appellante sub 16] aan de Dwarskade 3 en Dwarskade 4/4a zijn niet gelegen in de Verwevingslinten maar in Landbouwkerngebieden. Vast staat dat er geen gebruik gemaakt kan worden van de in artikel 3, lid 3.7 van de planregels beschreven ruimte-voor-ruimte regeling.
2.21.4. De in artikel 3, lid 3.7 neergelegde planregeling is in overeenstemming met gemeentelijk beleid. In de structuurvisie is als beleid geformuleerd dat de toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling uitgesloten is voor de Landbouwkerngebieden, omdat de agrarische functie hier de primaire functie dient te zijn.
Anders dan [appellante sub 16] kennelijk meent was de raad niet zonder meer gebonden aan het provinciaal beleid neergelegd in de door hen genoemde stukken waaronder de provinciale structuurvisie. Wel diende de raad bij de vaststelling van het plan rekening te houden met het provinciale beleid op dit punt. De raad heeft in dit verband toegelicht waarom er voor is gekozen de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling niet van toepassing te laten zijn.
2.21.5. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 16] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 3, lid 3.7, onder b, van de planregels strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Artikel 3.5.1. van de planregels
2.22. [appellante sub 16] kan zich niet verenigen met de ontheffingsregeling waarmee nieuwe nevenactiviteiten op agrarische bouwvlakken mogelijk kunnen worden gemaakt zoals opgenomen in artikel 3, lid 3.5.1, van de planregels. Zij verwerpt de regeling die is opgenomen in bijlage 1 behorende bij de planregels en die ingevolge artikel 3, lid 3.5.1, van toepassing is. Zij betoogt dat afhankelijk van de plaatselijke situatie een andere afweging zal volgen, hetgeen tot willekeur leidt. In bijlage 1 bij de planregels is ten onrechte aangegeven dat de nevenactiviteiten "bed and breakfast" en "recreatieappartementen" alleen in het "hoofdgebouw" van de agrarische bedrijfsbebouwing zijn toegelaten. Deze restrictie is te beperkt. In bijlage 1 is voorts bij de andere nevenactiviteiten dan "bed and breakfast" en "recreatieappartementen" aangegeven hoeveel oppervlakte van de bedrijfsgebouwen maximaal voor de desbetreffende nevenactiviteit mag worden gebruikt. Tevens zijn in bijlage 1 bij enkele nevenactiviteiten ook maximum aantallen vermeld. Deze bepaling houdt in dat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen voor uitoefening van de in bijlage 1 opgesomde nevenactiviteiten tot maximaal de aldaar aangegeven oppervlakte. Ook dit is te beperkend. In bijlage 1 is bij een aantal nevenactiviteiten met de letter-aanduiding "v" aangegeven dat zij "verkeersaantrekkend" zijn. Deze nevenactiviteiten, waaronder "fiets- of kanoverhuur" en "'fair' - workshops" zijn "in principe" alleen toegestaan langs vier wat grotere wegen, waarvan de naam in de planregels is vermeld. Ook dit is, aldus [appellante sub 16], te beperkt.
2.22.1. De raad merkt ten aanzien van de bed and breakfast en recreatieappartementen op dat een hoofdgebouw van een boerderij bij uitstek geschikt is voor een verblijfsfunctie, terwijl overige bedrijfsgebouwen altijd zullen moeten worden aangepast en daardoor een andere uitstraling zullen krijgen. De raad stelt zich op het standpunt dat fiets- en kanoverhuur en workshops wel verkeersaantrekkend zijn. Verder stelt de raad dat, om geen valse verwachtingen te wekken, op voorhand al is aangegeven welke nevenactiviteiten langs de smallere wegen niet toelaatbaar zijn.
2.22.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.5.1, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders voor de duur dat de agrarische activiteit wordt uitgeoefend ontheffing verlenen aan het uitoefenen van nevenactiviteiten, die zijn opgenomen in bijlage 1, de 'Lijst nevenactiviteiten', alsmede naar aard en omvang daarmee vergelijkbare nevenactiviteiten tot maximaal de aldaar aangegeven oppervlakte, onder de volgende voorwaarden:
3. activiteiten die een verkeersaantrekkende werking hebben, welke zijn aangeduid met een (v) in bijlage 1 zijn in principe alleen toegestaan langs de volgende wegen:
In bijlage 1 bij de planregels is aangegeven dat de nevenactiviteiten "bed and breakfast" en "recreatieappartementen" alleen binnen het bestaande "hoofdgebouw" mogelijk zijn. In bijlage 1 is voorts bij de andere nevenactiviteiten dan "bed and breakfast" en "recreatieappartementen" aangegeven hoeveel oppervlakte van de bedrijfsgebouwen maximaal voor de desbetreffende nevenactiviteit mag worden gebruikt. Tevens zijn in bijlage 1 bij enkele nevenactiviteiten ook maximale aantallen vermeld. In bijlage 1 is bij een aantal nevenactiviteiten met de letter-aanduiding "v" aangegeven dat zij "verkeersaantrekkend" zijn. Deze nevenactiviteiten, waaronder "fiets- of kanoverhuur" en "'fair' - workshops" zijn "in principe" alleen toegestaan langs vier wat grotere wegen, waarvan de naam in de planregels is vermeld.
2.22.3. De Afdeling volgt [appellante sub 16] niet in haar betoog dat hetgeen is aangegeven in bijlage 1 tot willekeur leidt. Ten aanzien van de in bijlage 1 vermelde aantallen en oppervlakte is aan het eind van bijlage 1 vermeld dat deze als bovengrens gelden in het algemeen, en dat per ontheffing afhankelijk van de plaatselijke situatie een nadere afweging wordt gemaakt omtrent het in het concrete geval toegestane aantal en de toegestane oppervlakte. Dit is onjuist noch onredelijk en strookt met de planregels.
2.22.4. Volgens [appellante sub 16] zijn de nevenactiviteiten "fiets- of kanoverhuur" en "workshops" niet zo verkeersaantrekkend dat zij alleen kunnen worden toegelaten langs de vier grotere wegen die in de planregels worden genoemd. Nevenactiviteiten met de aanduiding "v" (verkeersaantrekkend) zijn "in principe" alleen toegestaan langs vier wegen in het plangebied die worden genoemd in artikel 3, lid 5, onder 1, sub 3. Dit betekent dat wanneer ontheffing wordt aangevraagd voor het uitoefenen van een met "v" aangeduide nevenactiviteit ter plaatse van een agrarische bedrijfslocatie die niet gelegen is langs de vier genoemde wegen, afgewogen zal worden of deze nevenactiviteit qua verkeersafwikkeling in voldoende mate inpasbaar is op de bedrijfslocatie in kwestie en de ontsluitingswegen ervan. Anders dan [appellante sub 16] meent, worden de nevenactiviteiten die met "v" ("verkeersaantrekkend") zijn aangeduid, niet uitsluitend toegelaten langs de vier wegen. Dit kan worden afgeleid uit de woorden 'in principe' in genoemd voorschrift.
2.22.5. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 16] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 3, lid 3.5.1, van de planregels strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.23. [appellante sub 16] verzet zich ertegen dat intensieve veehouderij is aangemerkt als strijdig gebruik. Zij betoogt dat deze bepaling in strijd is met het streekplan Utrecht waarin als beleid is geformuleerd dat in landelijk gebied 2 en 3 de ontwikkeling van intensieve veehouderij mogelijk is. Zij stelt geen bezwaar te hebben tegen een verbod op intensieve veehouderij als hoofdtak maar vindt dat intensieve veehouderij als neventak wel mogelijk dient te zijn.
2.23.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het niet gewenst is dat in het plangebied de intensieve veehouderij toeneemt.
2.23.2. In het verweerschrift is naar voren gebracht dat in de zogeheten Verwevingslinten geen plaats is voor intensieve veehouderij in verband met de verwachte overlast voor de overige functies daar. In de Landbouwkerngebieden ligt de nadruk op de ontwikkelingsmogelijkheden van de grondgebonden veehouderij. Daar is intensieve veehouderij als neventak dus niet nodig, aldus het verweer.
2.23.3. In de doeleindenomschrijving van de bestemming "Agrarisch" worden alleen grondgebonden agrarische bedrijven vermeld. In artikel 3, lid 3.4, onder e, van de planregels is intensieve veehouderij aangemerkt als strijdig gebruik. Het gebruik van de gronden voor intensieve veehouderij als hoofdtak of neventak is derhalve niet mogelijk.
2.23.4. In de structuurvisie wordt gesteld dat er geen ruimte wordt geboden voor megastallen en intensieve veehouderij, niet als hoofdactiviteit en niet als nevenactiviteit. Het niet toelaten van intensieve veehouderij als neventak is in overeenstemming met dit beleid. Er zijn geen aanknopingspunten dat dit beleid in geval van [appellante sub 16] niet gevolgd mocht worden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het tot de beleidsvrijheid van de raad behoort om op dit punt stringenter beleid vast te stellen dan de provincie.
2.23.5. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 16] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 3, lid 3.4, onder e, van de planregels strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 16] is in zoverre ongegrond.
Beroep [appellant sub 17]
2.24. [appellant sub 17], die woonachtig is aan de Rijksstraatweg 1b te Baambrugge, kan zich niet verenigen met de bijgebouwenregeling die geldt voor zijn perceel. Hij wil een aantal paarden houden op zijn perceel en betoogt dat de oppervlakte aan bijgebouwen die op zijn perceel opgericht kan worden, verruimd moet worden van in totaal 150 m² tot 225 m². Gegeven het bestaande bijgebouw van 70 m2 biedt dit namelijk de mogelijkheid om een stal op te richten van circa 155 m2. Daarnaast betoogt [appellant sub 17] dat de maximum goot- en nokhoogte van deze stal verhoogd moet worden naar 5,25 meter, hetgeen volgens hem gelijk is aan de nokhoogte van het reeds bestaande bijgebouw bij zijn woning. [appellant sub 17] pleit er tevens voor dat het bouwvlak dat aan zijn perceel is toegekend vergroot wordt zodat het ruimte biedt voor de stal. Verder pleit [appellant sub 17] voor de mogelijkheid om op het perceel grasland een paardenbak van 20 bij 60 meter aan te leggen.
2.24.1. De raad stelt dat ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren tot in totaal maximaal 150 m2 aan bijgebouwen opgericht kan worden met toepassing van een ontheffingsregeling. Op grond van een ontheffingsregeling kan tevens een paardenbak van maximaal 800 m² gerealiseerd worden. De raad stelt zich op het standpunt dat de voornoemde afmetingen ruim voldoende zijn voor het hobbymatig houden van paarden. De omvang en de intensiteit van de hobby dienen zich ook te richten naar de toegestane bouwmogelijkheden, aldus de raad. Verder vindt de raad de maximale bouwhoogte van 4,5 meter die het plan voor bijgebouwen toelaat passend in verband met het uitgangspunt dat bijgebouwen ondergeschikt dienen te zijn aan een woning.
2.24.2. In het verweerschrift is opgemerkt dat de maxima die in de planregels aan bijgebouwen worden gesteld, verband houden met het negatieve effect van deze gebouwen op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het plangebied. Om dezelfde reden zijn de bouwvlakken zo klein mogelijk gehouden. Indien ontheffing verleend zal worden voor een groter bijgebouw, zal zonodig ook het bouwvlak vergroot worden. Verder is aangegeven dat een totale oppervlakte aan bijgebouwen van 150 m2 tevens voldoende ruimte biedt voor de twee paarden en 15 schapen waar [appellant sub 17] en zijn familie over beschikken. Ten slotte is aangegeven dat paardenbakken bij woningen ten hoogste 10 meter van de woning af mogen liggen, terwijl [appellant sub 17] een afstand van 40 meter heeft voorgesteld.
2.24.3. Op het voorste gedeelte van het perceel van [appellant sub 17], dat een oppervlakte heeft van circa 6.300 m2, staat een woning en een circa 70 m2 groot bijgebouw. Dit perceelsgedeelte, dat verder in gebruik is als erf- en tuin, heeft de bestemming "Wonen" gekregen. Het achterste gedeelte van het perceel Rijksstraatweg 1b, dat uit grasland bestaat, heeft een oppervlakte van circa 1,9 hectare en is eveneens in eigendom van [appellant sub 17]. Het perceel grasland maakt deel uit van een gebied met de bestemming "Agrarisch".
2.24.4. Uitgaande van hetgeen bepaald is in de matrix die gevormd wordt door artikel 14, lid 14.2, onder g, mag bij de woning Rijksstraatweg 1b een bijgebouw met een oppervlakte van 50 m2 gebouwd worden met maximum goot- en bouwhoogten van respectievelijk 3,0 en 4,5 meter. Grotere reeds bestaande bebouwing geldt als maximum, mits legaal tot stand gekomen.
In artikel 14, lid 14.2, onder g, en onder h, en lid 14.4, onder a, van de planregels is een ontheffingsregeling opgenomen die de vergroting van bijgebouwen tot een maximum van in totaal 150 m2 mogelijk maakt ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren. Bij de ontheffingsregeling zijn onder meer als voorwaarden opgenomen dat de activiteiten inpasbaar zijn binnen de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt.
Ingevolge artikel 3, lid 3.5, onder 2, sub 3, en art. 14, lid 14.5, onder c, sub 2, sub 3, en sub 5, van de planregels kan ten behoeve van de realisering van een paardenbak ter plaatse van gronden met de bestemming "Wonen" een ontheffing worden verleend. Daarbij is de oppervlakte van de paardenbak gemaximeerd tot 800 m2, ook als deze gedeeltelijk op grond met de bestemming "Agrarisch" is gelegen. Bij deze ontheffingsregeling zijn onder meer de voorwaarden opgenomen dat "een paardenbak uitsluitend achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning is toegestaan" alsmede dat de afstand van de paardenbak tot de woning op het bijbehorende eigen perceel "ten hoogste 10 meter" mag bedragen.
2.24.5. In de structuurvisie is opgenomen dat de bestaande karakteristiek van het plangebied, dat in de toelichting omschreven wordt als een "open cultuurlandschap", moet worden behouden. Tevens is het beleid gericht op "het behoud van zichtrelaties" in het open landschap, zoals in de structuurvisie is verwoord. In de structuurvisie is geformuleerd dat een paardenbak in alle gevallen één geheel moet vormen met het erf en niet als afzonderlijk element in het buitengebied mag liggen.
2.24.6. Het standpunt van de raad dat het hobbymatig houden van paarden ook mogelijk moet worden geacht met de maximaal toegestane maten die na ontheffing mogelijk zijn, acht de Afdeling niet onjuist. De omstandigheid dat dit wellicht niet het houden van paarden in de omvang die [appellant sub 17] wenst mogelijk maakt, maakt dit niet anders. Daartoe overweegt zij als volgt.
2.24.7. De wens van [appellant sub 17] om een paardenstal van 155 m2 te kunnen oprichten bij zijn woning komt tezamen met het bestaande bijgebouw bij zijn woning van 70 m2 erop neer dat [appellant sub 17] wil kunnen beschikken over 225 m2 aan bijgebouwen bij zijn woning. Deze oppervlakte is aanzienlijk groter dan de totale oppervlakte aan bijgebouwen van 150 m2 die het plan via een ontheffingsregeling mogelijk maakt voor het hobbymatig houden van dieren.
2.24.8. Ingeval de stal die [appellant sub 17] wenst wordt gerealiseerd in combinatie met de bestaande woning met bijgebouw zal de mate waarin het perceel Rijksstraatweg 1b is bebouwd, toenemen. Daarmee zal de openheid van de verbinding tussen het open agrarisch gebied nabij de oostzijde van de woning Rijksstraatweg 1b en het open agrarisch gebied nabij de westzijde van deze woning doorbroken worden. Indien de paardenbak op ruim 40 meter afstand van de woning Rijksstraatweg 1b zal worden gesitueerd, zal deze voorziening vrij ver in het agrarisch gebied uitsteken en gelet hierop afbreuk doen aan het agrarische karakter van het graslandperceel van [appellant sub 17]. Dit verdraagt zich niet met het voornoemde beleid.
2.24.9. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat hetgeen [appellant sub 17] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" met de daarbij behorende bijgebouwenregeling en regeling voor paardenbakken en ontheffingsmogelijkheden die gelden voor het perceel Rijksstraatweg 1b te Baambrugge strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 17] is ongegrond.
2.25. Gelet op al het vorenstaande zijn de beroepen van [appellanten sub 1], [appellanten sub 4], [appellant sub 9], [appellante sub 14] en anderen, [appellante sub 7] en [appellant sub 15] geheel gegrond en de beroepen van [appellante sub 16] en [appellant sub 6] gedeeltelijk gegrond. Voor zover de raad ter vervanging van de planonderdelen die worden vernietigd een nieuw besluit neemt, overweegt de Afdeling dat dit niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb behoeft te worden voorbereid.
2.26. De raad dient ten aanzien van [appellanten sub 1], [appellanten sub 4], [appellant sub 9], [appellante sub 14] en anderen, [appellant sub 15], [appellant sub 6] en [appellante sub 16] in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 7] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de overige appellanten bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 16] en [appellant sub 6] gedeeltelijk gegrond en het beroep van [appellanten sub 1], [appellanten sub 4], [appellant sub 9], [appellante sub 14] en anderen, van [appellante sub 7] en [appellant sub 15] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Abcoude van
17 december 2009 voor zover dat ziet op:
a. de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor zover toegekend aan de gronden van [appellant sub 7] aan de Lange Coupure 1a te Abcoude;
b. de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" die aan het perceel Koppeldijk 41 is toegekend voor zover daarop niet de kapschuur is gelegen;
c. de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" grenzend aan de noordwestzijde van het bouwvlak Gein-Noord 68 zoals is aangegeven met de rode lijn in bijlage 1A-02 van het deskundigenbericht;
d. de vaststelling van het plandeel met met de bestemming "Wonen" toegekend aan het perceel kadastraal bekend gemeente Abcoude, sectie H, nummer 18, plaatselijk bekend Dwarskade 1 te Abcoude voor zover hierop twee schuren zijn gelegen die in gebruik zijn door [appellant sub 4];
e. de vaststelling van het plandelen met de bestemming "Agrarisch" en deels de dubbelbestemming "Waarde- Schootvelden" voor zover dat is toegekend aan het perceel van [appellant sub 6] aan de Kanaaldijk West;
f. de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" dat is toegekend aan de bedrijfsgrond van [appellant sub 16] die gelegen is aan de weg de Horn zoals op het aangehechte kaartje is aangegeven;
g. de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Natuur" dat is toegekend aan de bedrijfsgrond aan de Binnenweg 10-12 te Baambrugge;
h. de vaststelling van het agrarische bouwvlak toegekend aan het perceel van [belanghebbende] aan de Rijksstraatweg 107;
i. de vaststelling van de aanduiding "[ka]" ("karakteristiek") van de bedrijfswoningen Dwarskade 4 en 4a te Abcoude;
III. draagt de raad van de gemeente de Ronde Venen op om binnen 6 maanden na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw plan vast te stellen voor zover nodig ter vervanging van de vernietigde plandelen;
IV. verklaart de beroepen van [appellante sub 16] en [appellant sub 6] voor het overige ongegrond en de beroepen van [appellanten sub 2], [appellante sub 3] en Xantippe Holding B.V., [appellant sub 5], [appellant sub 8], [appellant sub 10], [appellant sub 11], Interkoop Properties B.V., [appellant sub 13] en [appellant sub 17] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente de Ronde Venen tot vergoeding van bij [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van hun beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 262,31 (zegge: tweehonderdtweeenzestig euro eenendertig), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere, en tot vergoeding van bij [appellanten sub 4] in verband met de behandeling van hun beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere, en tot vergoeding van bij [appellante sub 14] en anderen in verband met de behandeling van hun beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en tot vergoeding van bij [appellant sub 15], [appellant sub 9] en [appellant sub 6] in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van ieder van hen € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en tot vergoeding van bij [appellante sub 16] in verband met de behandeling van haar beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,31 (zegge: vijfentwintig euro eenendertig;
VI. gelast dat de raad van de gemeente de Ronde Venen aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere, en aan [appellanten sub 4] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere, en aan [appellante sub 7] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, en aan [appellante sub 14] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en aan [appellant sub 15], [appellant sub 9] en [appellant sub 6] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van voor ieder van hen € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, en aan [appellante sub 16] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011