202202284/1/R4.
Datum uitspraak: 27 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Wenum Wiesel, gemeente Apeldoorn,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 februari 2022 in zaak nr. 20/4738 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2019 heeft het college geweigerd aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakkapel op de woning aan de [locatie] in Wenum Wiesel.
Bij besluit van 23 juli 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2023, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Oosterhof, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] woont aan de [locatie] in Wenum Wiesel. Aan de achterzijde van haar woning is een dakkapel aanwezig. Bij constateringsbrief van 10 april 2018 heeft het college haar meegedeeld dat de dakkapel is geplaatst zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning. In dezelfde brief staat dat het mogelijk is om een omgevingsvergunning aan te vragen om de dakkapel te legaliseren maar ook dat op voorhand niet kan worden aangegeven of deze vergunning zal worden verleend. [appellante] heeft daarna een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een dakkapel aan de achterzijde van haar woning. Bij besluit van 30 januari 2019 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd, omdat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. In bezwaar en beroep is dit besluit in stand gebleven.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in de welstandsnota "Aantrekkelijk Apeldoorn" een overlegmoment met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: CRK) staat en dat dit een vereiste is waar het college zich niet aan heeft gehouden. Er is weliswaar een overleg geweest met de CRK, maar dat was pas nadat zij haar bezwaarschrift had ingediend. Een overlegmoment in de aanvraagfase is volgens [appellante] ten onrechte achterwege gebleven.
2.1. Uit de welstandsnota volgt niet de verplichting dat de CRK een aanvrager moet horen. In de welstandsnota staat dat de aanvrager kan worden uitgenodigd om met de CRK in overleg te gaan en dat in geval van onduidelijkheden de aanvrager uitgenodigd kan worden door de CRK voor het bespreken van de mogelijkheden. Dit kan niet opgevat worden als een verplichting tot overleg. Niettemin volgt uit het aanvraagformulier dat [appellante] wel wilde overleggen. Zij heeft in het aanvraagformulier ‘ja’ aangevinkt bij de vraag of zij haar bouwplan mondeling wil toelichten voor de welstandscommissie of stadsbouwmeester en zij heeft ter zitting toegelicht ook meermaals om een overlegmoment te hebben gevraagd. Het college heeft op de zitting ook erkend dat ten onrechte geen contact is opgenomen met [appellante]. Dit betekent alleen nog niet dat de rechtbank het besluit op bezwaar van 23 juli 2020 moest vernietigen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] in de bezwaarfase wel overleg heeft gehad met de CRK en in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het welstandsadvies. Dus was er geen aanleiding voor de rechtbank om het bij haar in beroep voorliggende besluit op bezwaar te vernietigen.
Het betoog slaagt niet.
3. [appellante] voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het standpunt van de CRK dat de dakkapel tot een rommelig, onevenwichtig en topzwaar beeld leidt dat te sterk afwijkt van de karakteristiek van het gebied, niet onredelijk is. De dakkapel is vanaf de weg niet zichtbaar en leidt daarom niet tot een rommelig beeld volgens [appellante]. De rechtbank had tot het oordeel moeten komen dat het college het welstandsadvies naast zich neer had moeten leggen, aldus [appellante].
3.1. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
3.2. Op 18 december 2018 en aanvullend op 13 januari 2020 heeft de CRK negatief over de dakkapel geadviseerd.
Het advies van de CRK van 18 december 2018 luidt: "de dakopbouw is niet in overeenstemming met de sneltoetscriteria, omdat er geen sprake is van een rijwoning met een kap over één verdieping, en er evenmin sprake is van een gelijkvormig exemplaar op hetzelfde bouwblok, ook de dakkapel voldoet niet aan de sneltoetscriteria, vanwege de grote afstand tot de goot, de korte afstand tot de nok en de forse hoogte van de pui. [v]anuit de gebiedsdoelstellingen is er geen ruimtelijke aanleiding om hiervan af te wijken, zowel de dakopbouw als de dakkapel leiden tot een rommelig, onevenwichtig en topzwaar beeld dat te sterk afwijkt van de karakteristiek van het gebied."
Het advies van de CRK van 13 januari 2020 luidt: "Hoewel het gebied nabij de aansluiting van de [locatie 2] op de [locatie 1] een vrij hoge bebouwingsdichtheid heeft, is de bebouwing [is] hier over het algemeen ondergeschikt aan het groene landschap. Dit heeft onder meer te maken met de bescheiden en sobere uitstraling van de woningen, waarbij met name de forse en ondoorbroken kappen beeldbepalend zijn. Toevoegingen aan de woningen kennen over het algemeen een bescheiden karakter, doordat zij laag geplaatst zijn (onder de goten of onderin de dakvlakken) en een bescheiden maatvoering kennen. Vanuit het welstandsbeleid zal er met bouwinitiatieven op deze karaktereigenschappen moeten worden aangesloten, maar daarvan is met zowel de dakopbouw als met de dakkapel onvoldoende sprake. Beide objecten leiden tot een rommelig, onevenwichtig en topzwaar beeld dat te sterk afwijkt van de karakteristiek van het gebied. Door de forse maatvoering en hoge plaatsing van de dakkapel zal dit element het beeld van de woning te sterk domineren, waardoor een te opvallend geheel ontstaat dat onvoldoende ondergeschikt is aan de groene setting en niet past bij de woningen in de omgeving. Dit geldt eveneens voor de dakopbouw, die tevens een verstoring vormt van de samenhang tussen de beide helften van dit dubbele pand. Conclusie Het bouwplan is in strijd met redelijke eisen van welstand."
3.3. In wat [appellante] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de adviezen van 18 december 2018 en 13 januari 2020 van de CRK zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan het besluit van 23 juli 2020 ten grondslag mocht leggen. [appellante] heeft geen advies van een deskundig te achten persoon of instantie overgelegd. Zij heeft in de bezwaarfase alleen een reactie aangeleverd, opgesteld door haar broer. Dit is geen onafhankelijk en deskundig tegenadvies.
De CRK heeft de dakkapel onder meer in strijd met redelijke eisen van welstand geacht omdat de andere helft van de twee-onder-een-kapwoning geen dakkapel heeft en de dakkapel zelf topzwaar oogt doordat deze op grote afstand van de goot en op korte afstand tot de nok is gerealiseerd. Daardoor wijkt deze ook nog af van de karakteristiek van het gebied, zo stelt de CRK. Deze redenering is begrijpelijk en de getrokken conclusie sluit daarop aan. [appellante] voert slechts aan dat zij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechtbank het standpunt van de CRK volgt. Hiermee heeft [appellante] onvoldoende concrete aanknopingspunten gegeven waarom de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet hoefde te twijfelen aan de adviezen van de CRK en deze ten grondslag mocht leggen aan de weigering een omgevingsvergunning te verlenen. De stelling van [appellante] dat de dakkapel geen rommelig beeld vormt, omdat deze vanaf de openbare weg niet zichtbaar is, volgt de Afdeling niet. De zijkant van de dakkapel is vanaf de weg zichtbaar en de dakkapel zal vanaf achterliggende percelen volledig zichtbaar zijn.
Het betoog slaagt niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023
371-1077