202204113/1/R4.
Datum uitspraak: 27 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Winterswijk Kotten (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 mei 2022 in zaak nr. 20/4542 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk.
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen verschillende overtredingen op het perceel [locatie 1] (hierna: het perceel) gedeeltelijk toegewezen en voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2023, waar [appellant A] en [appellante B] via een videoverbinding hebben deelgenomen, bijgestaan en ter zitting aanwezig door mr. J.H.D. Elings, advocaat te Tilburg. Daarnaast is het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.M. van Mil, advocaat te Nijmegen en P. van Dijk, ter zitting verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante wettelijke bepalingen en de hieronder genoemde foto zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die van de uitspraak deel uitmaakt.
2. Het perceel wordt bewoond door [partij A] en [partij B] (hierna samen en in enkelvoud: [partij]). Het perceel vormde samen met het perceel [locatie 2] waar [appellant] woont één perceel waarop meerdere (bedrijfs)gebouwen aanwezig waren. De woning van [appellant] is aangeduid met "2" op de foto in de planregels van het bestemmingsplan, de woning van [partij] is aangeduid met "1" op de voormelde foto en de woning op het perceel [locatie 3] is met "3" aangeduid. In artikel 3.5.1. van de planregels van het bestemmingsplan "[locatie4]" (hierna het bestemmingsplan) is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een derde woning door het college slechts kan worden verleend indien de bebouwing op de foto opgenomen in paragraaf 3.5.1. van de planregels aangeduid met "1", "4" en "5" wordt gesloopt. De gebouwen aangemerkt als "4" en "5" zijn geheel gesloopt. De bebouwing onder "1" is gedeeltelijk behouden en wordt door [partij] na een verbouwing gebruikt als de derde woning op het perceel.
3. Op 28 december 2015 is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend om de bestaande situatie te legaliseren. Uit de omgevingsvergunning voor het verbouwen van een werkplaats tot woonhuis van 4 april 2016 volgt dat de schuren "1" (met uitzondering van het deel dat wordt verbouwd tot woning), "4" en "5" uiterlijk op 1 januari 2018 zouden worden afgebroken. [appellant] heeft bij brief van 8 februari 2019 verzocht om handhavend op te treden tegen diverse overtredingen op het perceel. Naar aanleiding van het verzoek om handhaving heeft het college op 9 december 2019 een controle uitgevoerd. De rechtbank Gelderland heeft in haar uitspraak van 28 oktober 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4770, onder 7, het besluit op het bezwaar van [appellant] vernietigd en overwogen dat het college in het kader van de nieuwe beslissing op bezwaar moet beoordelen of hij verbouw in plaats van nieuwbouw in overeenstemming acht met de goede ruimtelijke ordening. Dit kan volgens de rechtbank betekenen dat het college opnieuw een omgevingsvergunning verleent voor de verbouw, maar dan op grond van zowel artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo én artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12 van de Wabo. Bij besluit van 25 februari 2020 is het bezwaar van [appellant] en [appellant]-Gesink gericht tegen het besluit van 4 april 2016 gegrond verklaard en is het besluit van 4 april 2016 herroepen. Vervolgens heeft een ontwerp-omgevingsvergunning van 4 maart 2020 tot en met 14 april 2020 ter inzage gelegen. In het besluit van 14 juli 2020 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat concreet zicht op legalisatie bestaat ten aanzien van de sloop van de bebouwing onder "1" omdat op 3 maart 2020 een nieuwe ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage is gelegd waarmee de gerealiseerde bebouwing zal worden gelegaliseerd.
Legalisatie?
4. De rechtbank heeft overwogen dat het college bevoegd is handhavend op te treden tegen het bouwen en gebruiken van de woning in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Ten eerste voert [appellant] daartoe aan dat de rechtbank in haar uitspraak van 31 mei 2022, in zaaknummer AWB 20/4877, het beroep van [appellant] gericht tegen het besluit op bezwaar over de verleende omgevingsvergunning gegrond heeft verklaard en de beslissing op bezwaar heeft vernietigd. Ten tweede voert [appellant] aan dat uit de Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk (hierna: de omgevingsvisie) volgt dat de ontwikkeling niet gelegaliseerd mag worden, omdat het bijgebouw wordt omgezet naar een woning. Het bijgebouw is niet cultuurhistorisch waardevol en dus is het initiatief blijkens de omgevingsvisie niet bespreekbaar en niet mogelijk. Daarnaast wijst [appellant] er op dat het college zich in dit geval volgens hem niet kan beroepen op de aangewezen categorie van gevallen, als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht.
5.1. Voor concreet zicht op legalisatie van met het bestemmingsplan strijdig gebruik is niet voldoende dat bij het bevoegd gezag bereidheid bestaat om mee te werken aan verlening van een omgevingsvergunning voor dat gebruik. Er moet ten minste al een begin zijn gemaakt met de voor verlening van die vergunning vereiste procedure. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2735, onder 3.1. De vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat, moet worden beantwoord aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die zich ten tijde van de besluitvorming van het college voordeden. Feiten of omstandigheden die zich na de besluitvorming hebben voorgedaan, zijn dus niet van belang voor de beantwoording van die vraag.
5.2. De rechtbank is terecht uitgegaan van de feiten die zich hadden voorgedaan ten tijde van het besluit van 14 juli 2020. Omdat de ontwerp-omgevingsvergunning op dat moment ter visie was gelegd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat concreet zicht op legalisatie bestond. Onder deze omstandigheden zou voor de conclusie dat desondanks concreet zicht op legalisatie ontbreekt eerst aanleiding kunnen bestaan indien op voorhand duidelijk zou zijn dat de afwijking van het bestemmingsplan niet zou kunnen worden verleend. De omstandigheid dat nog geen in rechte onaantastbaar besluit bestaat over deze omgevingsvergunning is zoals de rechtbank heeft overwogen daarvoor onvoldoende.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met de bij besluit van 4 augustus 2020 verleende omgevingsvergunning de overtreding op het perceel wordt gelegaliseerd. Achter het rechtergedeelte van de woning van [partij] staat een bijgebouw dat gebouwd is op onderdelen van voormalige bebouwing. Daarnaast is een deel van het voormalige dak verwijderd. Dit betekent volgens hem ook dat voor dit deel van de bebouwing de sloopverplichting uit artikel 3.5.1. van de planregels van het bestemmingsplan nog steeds onverminderd geldt. Verder heeft [appellant] aangevoerd dat een deel van de palen van de bestaande bebouwing is gebruikt als erfafscheiding.
6.1. Het college stelt dat de sloopverplichting voor het gebouw met de aanduiding "1" met de inmiddels naar aanleiding van het ontwerp verleende omgevingsvergunning is komen te vervallen en er ten tijde van de beslissing op bezwaar daarom geen reden was om handhavend op te treden.
6.2. In het door [appellant] aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat met de op 4 maart 2020 ter inzage gelegde ontwerp-omgevingsvergunning de overtreding niet ongedaan gemaakt zal worden. Met deze ontwerp-omgevingsvergunning wordt immers de gerealiseerde bebouwing, waarbij deels gebruik is gemaakt van bestaande bebouwing, in afwijking van artikel 3.5.1 van planregels gelegaliseerd. Daarnaast heeft het college ter zitting van de Afdeling nader toegelicht dat weliswaar een paal is blijven staan, maar dat deze paal onderdeel uitmaakt van de erfafscheiding en dat daartegen niet handhavend kan worden opgetreden, omdat dit omgevingsvergunningvrij mag worden opgericht. Dat dit het geval is, is door [appellant] niet weersproken.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023
700-993
Planregels van het bestemmingsplan "[locatie 4]"
3.5.1. Voorwaardelijke verplichting sloop
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen een woning, kan slechts worden verleend, indien de bebouwing als aangeduid met een '1', '4' en '5' op onderstaande afbeelding is gesloopt.