ECLI:NL:RVS:2023:4727
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 6 december 2022 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond heeft verklaard. De staatssecretaris had op 9 september 2022 besloten om de aanvraag af te wijzen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.H. Steenbergen, heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend, waaronder een iMMO-rapport en een psychologenbrief, die dateren van na de uitspraak van de rechtbank. Deze stukken konden echter niet worden betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat de uitspraak van de rechtbank dwingend als object van hoger beroep is aangewezen volgens artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals vermeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.