ECLI:NL:RVS:2023:4493
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 5 december 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor een vreemdeling, die op 4 juni 2021 door de staatssecretaris werd afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 2 mei 2023 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De rechtbank Den Haag heeft op 20 juli 2023 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de staatssecretaris zich enkel gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid en motivering van de afwijzing, maar niet tegen het oordeel dat het voor de vreemdeling niet reëel mogelijk is om deel te nemen aan het aangeboden DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Ethiopië of Soedan.
De Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat er een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek was. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt een griffierecht van € 548,00 opgelegd aan de staatssecretaris.