ECLI:NL:RVS:2023:4448

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
202206910/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen besluit staatssecretaris over verblijfsrecht en vertrektermijn

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin is vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft. Dit besluit, genomen op 23 september 2020, werd gevolgd door een opdracht aan de vreemdeling om Nederland binnen 28 dagen te verlaten. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond op 21 december 2020.

De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft op 4 november 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van 21 december 2020 vernietigd voor zover het de vertrektermijn van 28 dagen betreft. De rechtbank bepaalde dat de vertrektermijn dertig dagen bedraagt en dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.G.P. de Boon, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 30 november 2023 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202206910/1/V2.
Datum uitspraak: 30 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 4 november 2022 in zaak nr. 21/320 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2020 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft. Ook heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen Nederland binnen 28 dagen te verlaten.
Bij besluit van 21 december 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 december 2020 vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de vertrektermijn 28 dagen bedraagt, bepaald dat de vertrektermijn dertig dagen bedraagt en dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.G.P. de Boon, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 4 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3006, onder 1, over de noodzaak om een belangenafweging te maken bij het opleggen van een vertrektermijn). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2023
853-1003