ECLI:NL:RVS:2023:4447

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
202201488/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2022, waarin het beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en het opgelegde inreisverbod ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 september 2020 de verblijfsvergunning van de vreemdeling ingetrokken en een inreisverbod uitgevaardigd. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze besluiten, waarop de staatssecretaris op 19 februari 2021 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar het inreisverbod handhaafde. De rechtbank oordeelde in februari 2022 dat de staatssecretaris niet verplicht was de vreemdeling te horen in bezwaar, wat de vreemdeling betwistte in zijn hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste grief van de vreemdeling leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Echter, de achtste grief, waarin de vreemdeling aanvoert dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, werd gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op de hoorplicht en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat aan de maatstaf om van het horen af te zien, was voldaan.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris van 19 februari 2021. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.511,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202201488/1/V1.
Datum uitspraak: 30 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2022 in zaak nr. 21/1333 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2020 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij besluit van 19 februari 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de intrekkingsdatum gewijzigd, het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod ingetrokken en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in zijn eerste grief aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling klaagt in zijn achtste grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris hem niet heeft hoeven horen in bezwaar. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 tot en met 5.2, is het uitgangspunt dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar en moet de staatssecretaris terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op het standpunt van de staatssecretaris dat het bezwaar van de vreemdeling gedeeltelijk gegrond is en wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat aan de maatstaf om van het horen af te zien, is voldaan.
De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 19 februari 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2022 in zaak nr. 21/1333;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 19 februari 2021, V-[….];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2023
282-977