ECLI:NL:RVS:2023:4408

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
202305699/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herbeoordeling van het portfolio van een student aan de Hogeschool van Amsterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 november 2023 uitspraak gedaan over het beroep van een studente van de Hogeschool van Amsterdam tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens. De studente, hierna aangeduid als [appellante], had eerder een administratief beroep ingesteld tegen de beoordeling van haar portfolio voor de onderwijseenheid Assessment jaar 2. De Examencommissie Social Work had op 7 juni 2022 een herbeoordeling van het portfolio uitgevoerd, waarbij de studente cijfers had ontvangen voor verschillende clusters van het assessment. De studente was het niet eens met de beslissing van het college van beroep, dat haar beroep ongegrond had verklaard op 27 juli 2023.

De kern van het geschil was of de herbeoordeling van het portfolio correct was uitgevoerd, met inachtneming van de regels van de Onderwijs- en Examenregeling (OER). De Afdeling oordeelde dat de herbeoordeling rechtmatig was, omdat de examencommissie de beoordelingscriteria had aangepast in overeenstemming met de OER. De studente had de mogelijkheid gekregen om haar portfolio aan te vullen met bewijsstukken, maar had hiervan geen gebruik gemaakt. De Afdeling concludeerde dat de herbeoordeling was uitgevoerd door onafhankelijke examinatoren en dat de beoordeling gemotiveerd was, met voldoende gelegenheid voor de studente om aanvullende bewijzen aan te leveren.

De Afdeling verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, omdat er geen reden was om de herbeoordeling niet in stand te houden. De uitspraak bevestigde dat de examencommissie de juiste procedures had gevolgd en dat de studente niet had aangetoond dat de beoordeling onterecht was geweest. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

202305699/1/A2.
Datum uitspraak: 29 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 7 juni 2022 is aan [appellante] bekendgemaakt dat haar assessment opnieuw is beoordeeld, en dat Cluster A is beoordeeld met het cijfer 5, dat Cluster B is beoordeeld met het cijfer 5, dat Cluster C is beoordeeld met het cijfer 4,5 en dat het gesprek is beoordeeld met het cijfer 6.
Bij beslissing van 27 juli 2023 heeft het college het door [appellante] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Werner, O. Jungst en M.P.G. Bijl zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Deze zaak gaat om de beoordeling van de onderwijseenheid Assessment jaar 2. De kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt is of de beslissing van 7 juni 2022 van de Examencommissie Social Work terecht door het college in stand is gelaten. Bij die beslissing is een herbeoordeling uitgevoerd van het portfolio dat [appellante] met het oog op het assessment heeft ingeleverd (hierna ook: de beoordeling). Die herbeoordeling was nodig omdat het beroep van [appellante] tegen de eerste beoordeling van het portfolio (hierna ook: de beoordeling) door het college bij uitspraak van 25 februari 2021 gegrond was verklaard. Reden daarvan was dat bij de beoordeling de regels van de Onderwijs- en Examenregeling (hierna: OER) niet in acht waren genomen en in het bijzonder dat de examinator, overeenkomstig de Handleiding competentie assessment 2019-2020, ten onrechte het niveau waarop de competenties waren behaald in aantal ECTS, in plaats van een cijfer op schaal van 1 tot en met 10 had uitgedrukt. Bij de eerste beoordeling van het portfolio zijn 43 ECTS toegekend.
2.       In dit beroep gaat het om de rechtmatigheid van de herbeoordeling van het portfolio. [appellante] is door de examencommissie de gelegenheid geboden dit portfolio aan te vullen met bewijsstukken. Zij heeft van deze mogelijkheid om haar moverende redenen geen gebruik gemaakt. Dat betekent dat de herbeoordeling ziet op het portfolio zoals dat is beoordeeld bij de eerste beoordeling. Gelet op 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, beperkt de toetsing van de Afdeling zich tot de vraag of bij de herbeoordeling is voldaan aan de voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of enige andere wet in formele zin zijn gesteld (vergelijk de uitspraak van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1256).
3.       Als gevolg van de uitspraak van het college van 25 februari 2021 moest de examencommissie eerst de beoordelingsregeling in overeenstemming brengen met de OER. Dat is onder meer gebeurd door middel van de aangepaste Handleiding Portfolio Assessment Jaar 2 en het aangepaste Scoringsformulier Competenties Jaar 2, waarbij de beoordeling per cluster en het gesprek in cijfers wordt uitgedrukt. Ter zitting heeft het college desgevraagd bevestigd dat zowel bij de beoordeling als de herbeoordeling voor het portfolio dezelfde beoordelingscriteria zijn gehanteerd. [appellante] heeft dat onvoldoende bestreden. Dat betekent dat bij de herbeoordeling van het portfolio van [appellante] geen beoordelingscriteria zijn gehanteerd die zwaarder of anders zijn dan bij de beoordeling.
4.       [appellante] stelt zich, zoals nader ter zitting is toegelicht, op het standpunt dat bij een juiste uitvoering van de uitspraak van het college van 25 februari 2021 haar portfolio had moeten worden beoordeeld aan de hand van het scoreformulier cijfertoekenning (bijlage 4 bij de Handleiding competentie assessment 2019-2020). Het is, zo stelt [appellante], niet uitgesloten dat met alle volgens dat formulier toe te kennen cijfers bij elkaar een 5,5 zou kunnen worden behaald, waarmee zij voor het Assessment jaar 2 een voldoende en daarmee alle 60 ECTS zou kunnen krijgen.
5.       De Afdeling volgt [appellante] hierin niet. De Handleiding competentie assessment 2019-2020 voorzag in een onderwijsconcept met de titel "Ondernemend Leren". Dat concept hield in dat een student bewijzen moest verzamelen van door hem of haar verworven competenties in de vorm van afgeronde opleidingsprogramma’s of opdrachten, uit werk of elders opgedane kennis of ervaring. Bewijzen leverden ECTS op. Op het moment dat een student alle voor het assessment noodzakelijke 60 ECTS had verzameld, werden de daarmee verworven competenties met een cijfer gewaardeerd aan de hand van het scoreformulier bijlage 4. Zo lang de 60 ECTS niet waren gehaald, werd van de student gevraagd het portfolio met bewijsstukken aan te vullen en werd geen cijfer gegeven. Dat betekent dat bij toepassing van de Handleiding competentie assessment 2019-2020 het geven van cijfers volgtijdelijk op het verwerven van ECTS plaatsvond. Omdat toekenning van cijfers in de Handleiding het verwerven van alle 60 ECTS veronderstelde, kan van (alleen) gebruikmaking van bijlage 4 bij de herbeoordeling in die zin dat bij het halen van een 5,5 de volle 60 ECTS voor het assessment worden toegekend geen sprake zijn. In dat geval zouden die 60 ECTS dan immers geen reflectie vormen van de door [appellante] daadwerkelijk behaalde resultaten. De Afdeling betrekt daarbij dat namens de examencommissie ter zitting is verklaard dat het gevolg van de eerste beoordeling was dat [appellante] haar portfolio moest aanvullen met aanvullende bewijzen voordat zij de volledige 60 ECTS voor het assessment zou kunnen krijgen.
6.       De herbeoordeling is uitgevoerd door twee examinatoren die niet bij de eerdere beoordeling betrokken zijn geweest. Verder zijn de vier onderwijseenheden in de OER beoordeeld aan de hand van twee deelcijfers voor reflectie en bewijs per cluster en het gesprek. Voor drie van de vier eenheden is geen voldoende toegekend; voor eenheid 4 (‘Gesprek’) is een 6 toegekend en daaraan zijn 10 ECTS verbonden. De beoordeling is gemotiveerd en op het werk van [appellante] is uitvoerig commentaar geleverd. Ter zitting is door de examencommissie desgevraagd bevestigd dat [appellante] in de gelegenheid blijft om aanvullende bewijzen aan haar portfolio toe te voegen, die na beoordeling mogelijk tot een voldoende voor het assessment kunnen leiden. Gelet hierop is er geen reden waarom de herbeoordeling niet in stand kan blijven. De andere tegen uitspraak van het college aangevoerde grieven leiden niet tot een ander oordeel.
7.       Dat betekent dat het beroep ongegrond is.
8.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Mercelina
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023
938