ECLI:NL:RVS:2023:4391

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
202106904/2/R3, 202106906/2/R3, 202106909/2/R3 en 202106910/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraad mr. J. Gundelach in bestuursrechtelijke zaken

Op 27 oktober 2023 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. J. Gundelach, die betrokken was bij de behandeling van vier bestuursrechtelijke zaken. Dit verzoek werd ingediend na de ontdekking dat Gundelach in 2019 als advocaat de belangen van [zorghotel] behartigde, terwijl de wederpartij werd vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, de gemachtigde van [verzoeker]. De wrakingsprocedure werd behandeld op 23 november 2023, waarbij [verzoeker] aanwezig was met haar gemachtigde. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om gehoord te worden. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft op basis van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de onpartijdigheid van de staatsraad beoordeeld. De Afdeling concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de staatsraad in twijfel trokken. Het verzoek om wraking werd afgewezen, omdat de staatsraad geen contact had gehad met betrokken partijen in de procedures en er geen financieel of ander belang was bij de uitkomst. De Afdeling oordeelde dat de eerdere juridische relatie tussen de staatsraad en de gemachtigde van [verzoeker] geen aanleiding gaf om aan de onpartijdigheid van de staatsraad te twijfelen. De beslissing werd op 28 november 2023 openbaar gemaakt.

Uitspraak

202106904/2/R3, 202106906/2/R3, 202106909/2/R3 en 202106910/2/R3.
Datum beslissing: 28 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief van 27 oktober 2023, ingekomen op 31 oktober 2023, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. J. Gundelach (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer van de Afdeling, belast met de behandeling van de zaken nrs. 202106904/1/R3, 202106906/1/R3, 202106909/1/R3 en 202106910/1/R3.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De staatsraad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 23 november 2023, waar [verzoeker] is vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1.       Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelt op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Op grond van dit artikel moet in een wrakingsprocedure worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hierbij geldt als maatstaf dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan de verzoeker om dat aannemelijk te maken.
2.       Op 17 februari 2023 zijn de zaken met nummers 202106904/1/R3, 202106906/1/R3, 202106909/1/R3 en 202106910/1/R3 behandeld op de zitting van staatsraad mr. E. Helder, destijds lid van de enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak. Omdat mr. E. Helder met ingang van 1 juni 2023 geen staatsraad meer is in de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, kon hij niet meer aan de verdere behandeling van de zaken deelnemen en is hij als lid van de enkelvoudige kamer vervangen door de staatsraad. De griffier heeft bij brieven van 8 juni 2023 aan [verzoeker] laten weten dat ook de nieuwe samenstelling van de enkelvoudige kamer van oordeel is dat het onderzoek in de zaken volledig is geweest en heeft [verzoeker] verzocht de Afdeling toestemming te verlenen voor het achterwege laten van een nadere zitting. Bij brief van 30 juni 2023 heeft [verzoeker] daarmee ingestemd.
Bij brieven van 24 oktober 2023 heeft de griffier in de vier zaken laten weten dat de Afdeling de termijn voor het doen van een uitspraak heeft verlengd, dat de Afdeling helaas ook die termijn niet haalt, maar er alles aan doet om uiterlijk in het eerste kwartaal van 2024 uitspraak te doen.
Op 27 oktober 2023 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in zaak nr. 202106906/1/R3.
Vervolgens heeft [verzoeker] bij brief van 27 oktober 2023, door de Afdeling ontvangen op 31 oktober 2023, de staatsraad gewraakt.
3.       [verzoeker] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij tot de ontdekking is gekomen dat de staatsraad in 2019, als advocaat, de belangen behartigde van [zorghotel] in een juridische procedure, terwijl de wederpartij in die zaak werd vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp. Middelkamp is de gemachtigde van [verzoeker] in deze vier zaken. Omdat de staatsraad en Middelkamp eerder tegenover elkaar hebben gestaan, twijfelt [verzoeker] aan de onpartijdigheid van de staatsraad. Zij is het er daarom niet meer mee eens dat de staatsraad de behandeling van de zaken heeft overgenomen van mr. E. Helder en trekt haar toestemming in om een nadere zitting achterwege te laten.
Verder legt zij aan haar verzoek ten grondslag dat de Afdeling, enkele dagen na de schriftelijke mededeling dat zij uiterlijk in het eerste kwartaal van 2024 uitspraak zal doen, alsnog in zaak nr. 202106906/1/R3 uitspraak heeft gedaan, dat dit op een vrijdag is gebeurd zonder eerdere aankondiging, terwijl de Afdeling altijd op woensdag uitspraak doet, en dat die uitspraak niet eens naar haar is verstuurd. Zij is het ook niet eens met de uitkomst in die uitspraak.
3.1.    Voor zover het verzoek betrekking heeft op zaak nr. 202106906/1/R3 geldt dat de uitspraak in die zaak op 27 oktober 2023 openbaar is gemaakt en verzonden aan Middelkamp als gemachtigde van [verzoeker]. Het verzoek om wraking is door de Afdeling ontvangen op 31 oktober 2023. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (beslissing van 6 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:40, onder 4), volgt uit artikel 8:15 van de Awb dat een verzoek om wraking moet worden gedaan voordat uitspraak is gedaan in de hoofdzaak. Nadat uitspraak is gedaan, is de zaak immers niet langer bij de rechter of rechters in behandeling. Het verzoek wordt daarom in zoverre afgewezen.
3.2.    Voor zover het verzoek betrekking heeft op de overige drie zaken stelt de Afdeling vast dat, zoals de staatsraad ook heeft vermeld in haar schriftelijke uiteenzetting, de procedures van [zorghotel] in het geheel geen inhoudelijke of processuele relatie hebben met deze zaken waarin [verzoeker] hoger beroep heeft ingesteld en wordt bijgestaan door Middelkamp. De staatsraad heeft verder onweersproken vermeld dat zij in deze procedures met geen van de betrokken partijen contact heeft gehad en geen financieel of ander belang heeft bij de uitkomst van die procedures. In het door [verzoeker] aangevoerde ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding om (de schijn van) vooringenomenheid van de staatsraad aan te nemen. Dat de staatsraad en de gemachtigde van [verzoeker] in het verleden, in hun hoedanigheid van professionele rechtsbijstandsverleners, tegenover elkaar hebben gestaan in een juridische procedure of procedures is evenmin aanleiding om dat aan te nemen.
Voor zover [verzoeker] meent dat de uitspraak van 27 oktober 2023 onjuist is, vormt dit geen wrakingsgrond, maar een waardering van [verzoeker] van de uitkomst.
Ten slotte is het weliswaar ongelukkig dat de Afdeling in de vier zaken een algemene brief heeft verstuurd over verlenging van de termijn waarbinnen zij uiterlijk uitspraak gaat doen, terwijl zij vervolgens kort daarna in één van die zaken reeds uitspraak doet, terwijl dat bovendien gebeurt, in afwijking van wat gebruikelijk is, op een vrijdag, zonder verdere aankondiging, maar hierin is geen schijn van partijdigheid gelegen. [verzoeker] heeft ook niet gemotiveerd waarom het doen van uitspraak op deze wijze duidt op (de schijn van) vooringenomenheid. Het verzoek wordt daarom ook voor het overige afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2023
488