201909296/1/A2.
Datum uitspraak: 22 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats] (België)
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017, in zaak ECLI:NL:RVS:2017:2893. Procesverloop
Bij uitspraak van 25 oktober 2017, in zaak ECLI:NL:RVS:2017:2893, heeft de Afdeling het beroep van [verzoekster] ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht. Bij uitspraak van 6 november 2019, in zaak ECLI:NL:RVS:2019:3724, heeft de Afdeling een eerder verzoek van [verzoekster] om herziening van de hiervoor vermelde uitspraak van 25 oktober 2017 afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. [verzoekster] heeft de Afdeling opnieuw verzocht de hiervoor vermelde uitspraak van 25 oktober 2017 te herzien.
[verzoekster] en het college hebben ieder nadere stukken overgelegd.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 oktober 2023, waar [verzoekster] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.V.W. Croes, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
2. De uitspraak van 25 oktober 2017 ging over de afwijzing van een verzoek van [verzoekster] om een tegemoetkoming in planschade. De Afdeling heeft in die uitspraak geoordeeld dat het college het verzoek van [verzoekster] om een tegemoetkoming in planschade terecht heeft afgewezen, omdat [verzoekster] als gevolg van de gestelde schadeoorzaken geen schade heeft geleden. De Afdeling heeft in die uitspraak verder geoordeeld dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de deskundige van het college niet onafhankelijk en onpartijdig is en dat zij evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat het door die deskundige opgestelde advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Tevens heeft de Afdeling in die uitspraak geoordeeld dat hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd over verzoeken die zij in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) bij het college heeft gedaan, in de planschadeprocedure niet aan de orde kan komen en dat de Afdeling niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van [verzoekster] om vergoeding van schade als gevolg van overschrijding door het college van in de Wob neergelegde termijnen.
3. [verzoekster] betoogt dat de afwijzing van haar verzoek om vergoeding van planschade als gevolg van de vrijstelling bij het besluit van het college van 5 februari 2016, voor haar onverwacht was. Zij voert aan dat het college haar het debat in bezwaar over dit verzoek heeft onthouden, evenals de mogelijkheid om tegen de afwijzing hoger beroep in te stellen. [verzoekster] heeft op de zitting toegelicht dat dit punt de kern is van haar betoog in deze procedure.
3.1. Het besluit van 5 februari 2016 was een nieuw besluit op het door [verzoekster] gemaakte bezwaar. Dat besluit had onder meer betrekking op haar verzoek om vergoeding van planschade als gevolg van de vrijstelling. Het college heeft dat verzoek bij dat besluit afgewezen. Het is juridisch niet mogelijk om tegen dat nieuwe besluit op bezwaar opnieuw bezwaar te maken.
In de uitspraak van 25 oktober 2017, waarvan herziening is verzocht, is de Afdeling op de totstandkoming van het besluit van 5 februari 2016 ingegaan. De Afdeling heeft begrepen dat [verzoekster] haar verzoek om vergoeding van planschade als gevolg van de vrijstelling verder had willen toelichten tijdens een nader gesprek in de bezwaarfase. [verzoekster] kan via een verzoek om herziening echter niet bereiken dat dat nader gesprek alsnog zal plaatsvinden. Daar is de herzieningsprocedure niet voor bedoeld.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3724, over het eerste verzoek om herziening van [verzoekster], heeft de Afdeling in de uitspraak van 17 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4570, bepaald dat tegen het nieuwe besluit van het college alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Dat [verzoekster] tegen dat nieuwe besluit alleen beroep heeft kunnen instellen en geen hoger beroep, is dus niet een gevolg van handelen van het college, maar volgde uit die uitspraak van de Afdeling. Het is juridisch niet mogelijk om dit te veranderen. 4. [verzoekster] heeft verschillende stukken overgelegd die betrekking hebben op het gebrek aan vertrouwen dat zij heeft in het college. Deze stukken hebben echter geen betrekking op het oordeel van de Afdeling over de afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding in de uitspraak van 25 oktober 2017. De stukken kunnen alleen al daarom niet leiden tot herziening van deze uitspraak.
5. [verzoekster] heeft op de zitting een brief overgelegd van 23 januari 2015 van het college aan Tog Nederland Zuid B.V. Zij heeft die brief in oktober 2021 van het college ontvangen. In de brief heeft het college Tog meegedeeld gebruik te willen maken van haar planschadeadvisering. [verzoekster] heeft ook twee facturen van Tog van 21 januari 2016 overgelegd. Deze facturen heeft [verzoekster] in 2023 van het college ontvangen.
[verzoekster] heeft aangevoerd dat de brief en de facturen aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het advies van Tog van 20 januari 2016 in de planschadezaak.
5.1. [verzoekster] heeft de brief van 23 januari 2015 en de facturen van 21 januari 2016 na de uitspraak van 25 oktober 2017 verkregen en deze stukken hebben betrekking op omstandigheden die voor deze uitspraak hebben plaatsgevonden. Aannemelijk is dat het voor [verzoekster], naar objectieve maatstaven gemeten, niet mogelijk was deze stukken in de eerdere procedure naar voren te brengen. De Afdeling heeft daarom onderzocht of de stukken, waren die eerder bij de Afdeling bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
5.2. De Afdeling heeft kennis genomen van de brief van 23 januari 2015 en de facturen van 21 januari 2016. Naar het oordeel van de Afdeling kunnen deze stukken niet leiden tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van Tog van 20 januari 2016. Deze stukken kunnen daarom niet leiden tot herziening van de uitspraak van 25 oktober 2017.
6. Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden afgewezen.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Oranje
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023
507