ECLI:NL:RVS:2019:3724

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
201709852/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake planschadevergoeding door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Op 6 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoekster] om herziening van een eerdere uitspraak van 25 oktober 2017. In die eerdere uitspraak werd het beroep van [verzoekster] ongegrond verklaard en werd de Afdeling onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. Het verzoek van [verzoekster] betrof een tegemoetkoming in planschade, welke door het college van burgemeester en wethouders van Helmond was afgewezen. De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 maart 2019, waar zowel [verzoekster] als het college vertegenwoordigd door mr. P. Helmus aanwezig waren.

De Afdeling heeft in haar overwegingen uiteengezet dat herziening van een onherroepelijke uitspraak alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. [verzoekster] heeft echter geen nieuwe feiten of omstandigheden kunnen aanvoeren die aan deze voorwaarden voldoen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de argumenten van [verzoekster] voornamelijk herhalingen zijn van eerder aangevoerde stellingen en dat het bijzonder rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is om een geschil opnieuw aan de rechter voor te leggen.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek van [verzoekster] afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 november 2019.

Uitspraak

201709852/1/A2.
Datum uitspraak: 6 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017, in zaak ECLI:NL:RVS:2017:2893.
Procesverloop
Bij uitspraak van 25 oktober 2017, in zaak ECLI:NL:RVS:2017:2893, heeft de Afdeling het beroep van [verzoekster] ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen. De uitspraak is aangehecht.
[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht deze uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 maart 2019, waar [verzoekster]  en het college van burgemeester en wethouders van Helmond, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a.    hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b.    bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c.    waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.    De uitspraak van 25 oktober 2017 ging over de afwijzing van een verzoek van [verzoekster] om een tegemoetkoming in planschade. De Afdeling heeft in die uitspraak geoordeeld dat het college het verzoek van [verzoekster] om een tegemoetkoming in planschade terecht heeft afgewezen, omdat [verzoekster] ten gevolge van de gestelde schadeoorzaken geen schade heeft geleden. De Afdeling heeft in die uitspraak verder geoordeeld dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de deskundige van het college niet onafhankelijk en onpartijdig is en dat zij evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat het door die deskundige opgestelde advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Tevens heeft de Afdeling in die uitspraak geoordeeld dat hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd over verzoeken die zij in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) bij het college heeft gedaan, in de planschadeprocedure niet aan de orde kan komen en dat de Afdeling niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van [verzoekster] om vergoeding van schade ten gevolge van overschrijding door het college van in de Wob neergelegde termijnen.
3.    Het betoog van [verzoekster] dat haar verzoek om herziening moet worden beschouwd als een beroep, omdat zij tegen het besluit van het college van 5 februari 2016 geen bezwaar heeft kunnen maken en geen hoger beroep kan instellen, kan niet worden gevolgd.
Het college heeft het verzoek van [verzoekster] om een tegemoetkoming in planschade bij besluit van 27 september 2012 afgewezen. [verzoekster] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft dat bezwaar bij besluit van 11 juni 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 januari 2014 het besluit van 11 juni 2013 in stand gelaten. [verzoekster] heeft tegen deze uitspraak van de rechtbank hoger beroep bij de Afdeling ingesteld. De Afdeling heeft dit hoger beroep van [verzoekster] bij uitspraak van 17 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4570) gegrond verklaard en het besluit van het college van 11 juni 2013 vernietigd. Het college moest daarom een nieuw besluit op het door [verzoekster] gemaakte bezwaar nemen. De Afdeling heeft in de uitspraak van 17 december 2014 bepaald dat tegen dat nieuwe besluit van het college slechts bij de Afdeling beroep zou kunnen worden ingesteld.
Het college heeft bij besluit van 5 februari 2016 het bezwaar van [verzoekster] tegen de afwijzing van haar verzoek om een tegemoetkoming in planschade opnieuw ongegrond verklaard. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 17 december 2014 heeft bepaald, kon [verzoekster] tegen dat besluit alleen beroep bij de Afdeling instellen. [verzoekster] heeft dat gedaan. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de Afdeling bij de uitspraak van 25 oktober 2017 geoordeeld dat het college het verzoek van [verzoekster] om een tegemoetkoming in planschade terecht heeft afgewezen. Daarmee is de procedure over de planschadevergoeding tot een eind gekomen. Een nieuw beroep is dan ook niet aan de orde.
4.    Ter zitting heeft [verzoekster] gezegd onder meer aan de onafhankelijkheid van de deskundige van het college te twijfelen omdat zij in uitspraken van de Afdeling heeft gelezen dat deze deskundige is verschenen op zittingen van de Afdeling waar andere zaken werden behandeld waarin het college partij was. Dit is echter geen nieuw feit dat zou kunnen leiden tot een andere uitspraak dan de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017. Het college mag een deskundige meenemen naar een zitting van de Afdeling. Dat is ook niet ongebruikelijk. Een deskundige kan op een zitting vanuit zijn of haar deskundigheid een toelichting geven op de zaak die wordt behandeld. Dat doet geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van die deskundige.
5.    Hetgeen [verzoekster] in het verzoekschrift verder heeft aangevoerd, komt erop neer dat zij het niet eens is met de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017. Haar betogen dat zij ten onrechte voorafgaande aan het besluit van 5 februari 2016 niet is gehoord door de deskundige en deze geen bezichtiging heeft gehouden, dat het besluit van 5 februari 2016 onzorgvuldig tot stand is gekomen en het college bij de totstandkoming daarvan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, heeft [verzoekster] ook aangevoerd in de planschadezaak die tot de uitspraak van 25 oktober 2017 heeft geleid. De Afdeling is in die uitspraak op die betogen ingegaan. Het bijzonder rechtsmiddel van herziening is niet bedoeld om een partij de mogelijkheid te geven om het debat te heropenen en een geschil waarin onherroepelijk is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen.
6.    [verzoekster] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 25 oktober 2017 en bij haar voor die uitspraak niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn.
7.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Oranje
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019
507.