ECLI:NL:RVS:2023:4303

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
202203315/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Velsen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 april 2022. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarbij het ging om de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Velsen. Het college had op 20 mei 2021 het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 12 februari 2021 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 16 november 2023 de mondelinge uitspraak gedaan en het hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat het college de aanvraag van [appellant] had moeten beoordelen aan de hand van de relevante artikelen van de Huisvestingsverordening en de Beleidsregel Woonurgentie. De rechtbank had niet onderkend dat het college een onafhankelijke medisch deskundige had moeten inschakelen om de situatie van [appellant] te beoordelen. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en draagt het college op om binnen twaalf weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

202203315/1/A2.
Datum uitspraak: 16 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Santpoort-Zuid, gemeente Velsen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 15 april 2022 in zaak nr. 21/2972 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Velsen (hierna: het college).
Openbare zitting gehouden op 16 november 2023 om 14:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, voorzitter
griffier: mr. P.A. de Vink
jurist: mr. A.S. Rietveld
Verschenen:
[appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
====================================
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 15 april 2022 van de rechtbank Noord­-Holland, waarbij de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van 20 mei 2021 ongegrond heeft verklaard. Bij dit besluit heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 12 februari 2021 tot afwijzing van zijn aanvraag om hem een urgentieverklaring te verlenen, ongegrond verklaard.
De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond. Daartoe wordt het volgende overwogen:
Het college had de aanvraag moeten beoordelen aan de hand van artikel 9, derde lid, van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond gemeente Velsen 2017 (hierna: de huisvestingsverordening), gelezen in samenhang met artikel 7 van de Beleidsregel Woonurgentie (hierna: de beleidsregel). De rechtbank heeft dit niet onderkend. Wat de rechtbank heeft overwogen over de mantelzorg heeft alleen als achtergrond de insteek in het advies van Argonaut van 21 januari 2021 aan de hand van artikel 9, vierde lid, van de huisvestingsverordening. [appellant] heeft in beroep gewezen op een Whatsappbericht van hem van 8 januari 2022 waarin hij heeft gereageerd op het advies van Argonaut en een brief overgelegd van zijn (waarnemend) huisarts van 10 juni 2021. Wat daarin staat sluit aan bij de voorwaarde uit artikel 7, tweede streepje, van de beleidsregel. Zie hiervoor ook de in beroep overgelegde brief van 17 februari 2021 van [persoon] van het Autisme Centrum Haarlem. De rechtbank is niet ingegaan op deze stukken.
Het college had door Argonaut of een andere onafhankelijke medisch deskundige moeten laten onderzoeken of in de situatie van [appellant] aan de in artikel 7 genoemde voorwaarden werd voldaan, met name de voorwaarde bij het tweede streepje, dat meebrengt dat bij de beoordeling van de aanvraag ook naar de positie van de mantelzorgers wordt gekeken. Door dit niet te doen is het besluit op bezwaar onzorgvuldig tot stand gekomen.
Voor de grond over artikel 12, eerste tot en met het derde lid, van de Huisvestingswet 2014, verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2259, rechtsoverwegingen 6 en 7, over de vraag of de Huisvestingswet ruimte biedt om nadere eisen te stellen aan mantelzorgontvangers. Wat [appellant] aanvoert, biedt geen reden om hierover in dit geval anders te oordelen.
Voor de grond over de ingebrekestelling sluit de Afdeling aan bij het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak van 15 april 2022 in rechtsoverweging 4.6: "De rechtbank ziet het bestreden besluit als een besluit op de aanvraag van 31 augustus 2018, geformaliseerd op 9 oktober 2022.".
De overige gronden behoeven geen bespreking.
[appellant] heeft om proceskostenvergoeding verzocht. De Afdeling stelt de hoogte van de reiskosten van [appellant] vast op € 27,79. Voor de vergoeding van de overige proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Afdeling
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 april 2022 in zaak nr. 21/2972;
III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Velsen van 20 mei 2021;
V.       draagt het college van burgemeester en wethouders van Velsen op om binnen twaalf weken na deze uitspraak met inachtneming van wat hierin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
VI.      bepaalt met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Velsen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 27,79;
VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Velsen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
154-1064