202302174/1/A2.
Datum uitspraak: 15 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Eindhoven (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 21 februari 2023 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs van 11 mei 2022 (CBHO 2022/027), het door [appellant] tegen de beslissing van de examencommissie van 11 november 2021 ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door haar voorzitter mr. dr. L.L.M. Prinsen en mr. A.D. van Eggelen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de examencommissie, vertegenwoordigd door haar voorzitter prof. dr. S. Weiland, gehoord.
Overwegingen
1. De van toepassing zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. Een beroep wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk verklaard als betaling van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op het moeten betalen van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van 21 februari 2023. Hij moet hiervoor griffierecht betalen. Hij is bij aangetekende brief van 14 juni 2023 hierop gewezen. Bij brief van 10 juli 2023 is hij hier nogmaals aan herinnerd. In beide brieven is ook vermeld dat, als het te betalen griffierecht niet op de vermelde datum is ontvangen, [appellant] ervan moet uitgaan dat alleen al om die reden niet-ontvankelijkverklaring zal volgen en dat zijn zaak dan niet inhoudelijk wordt behandeld. [appellant] heeft het griffierecht niet betaald.
4. [appellant] betoogt dat de vier besluiten waartegen hij beroep heeft ingesteld, en die de Afdeling heeft geregistreerd onder de zaaknummers 202302172/1/A2, 202302174/1/A2, 202302918/1/A2 en 202303700/1/A2, samenhangen en dat hij daarom maar één keer griffierecht is verschuldigd.
Volgens artikel 8:41, derde lid, van de Awb wordt bij een beroepschrift tegen samenhangende besluiten slechts een keer griffierecht geheven. Besluiten zijn samenhangend in de zin van artikel 8:41, derde lid, van de Awb wanneer zij niet alleen wat betreft de inhoud maar ook in tijd samenhangen, dat wil zeggen dat een voldoende nauw verband tussen de zaken bestaat zodat het proceseconomisch gerechtvaardigd is om ze als één te behandelen. Van inhoudelijke samenhang kan in dit verband worden gesproken indien voor de beoordeling van de bestreden besluiten met het oog op de toe te passen regelgeving dezelfde feiten en omstandigheden relevant zijn. Van samenhang in de tijd is sprake als de bestreden besluiten tegelijkertijd zijn genomen of kort na elkaar, binnen de beroepstermijn van het eerst genomen besluit (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:560). 5. De Afdeling is van oordeel dat de beslissingen in dit geval weliswaar gebaseerd zijn op één wettelijke regeling, namelijk de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW), maar dat de feiten en omstandigheden voor elk van de beslissingen wezenlijk anders is. De beslissingen hebben betrekking op verzoeken om onderdelen van een vak niet te hoeven afleggen, om uitstel te krijgen voor examinering van bepaalde onderdelen van een vak, om voorzieningen voor een vak te krijgen en op de kwalificatie van het karakter van een brief. Dit betekent dat [appellant] voor ieder beroep afzonderlijk griffierecht verschuldigd was. Nu hij het griffierecht niet heeft voldaan, en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023
705
BIJLAGE - wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:41
1. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
[…]
3. Indien het een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. Dit griffierecht is gelijk aan het hoogste van de bedragen die bij toepassing van het tweede lid verschuldigd zouden zijn geweest.
4. De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
5. Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
6. Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
[…]