ECLI:NL:RVS:2023:4238

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
201906266/3/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 november 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. De appellant, wonend te Enschede, had verzocht om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De procedure was gestart met een bezwaarschrift dat op 13 december 2018 door het bestuursorgaan was ontvangen, en de uitspraak van de Afdeling vond plaats op 30 augustus 2023. Dit resulteerde in een totale procedureduur van vier jaar, acht maanden en twaalf dagen, wat meer dan acht maanden langer was dan de redelijke termijn van vier jaar die in dergelijke zaken geldt.

De Afdeling oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn geheel aan haarzelf te wijten was, aangezien het college van burgemeester en wethouders van Enschede en de rechtbank zich wel aan de redelijke termijnen hadden gehouden. De Afdeling heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen en een bedrag van € 1.000,00 vastgesteld voor de immateriële schade die de appellant had geleden. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 418,50 bedroegen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen in het proces. De Afdeling heeft hiermee een duidelijke boodschap afgegeven over de noodzaak om de termijnen in acht te nemen en de gevolgen van overschrijding daarvan.

Uitspraak

201906266/3/R1.
Datum uitspraak: 15 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Nadere uitspraak inzake vergoeding van de door een partij geleden schade in het geding tussen:
[appellant], wonend te Enschede,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3292, heeft de Afdeling het onderzoek in de zaak heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevorderde schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De Afdeling heeft de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hierna: de Staat) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De Staat en het college hebben een reactie ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de daartoe gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord.
De Afdeling heeft daarop het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft verzocht om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
2.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. Voor zaken die uit een bezwaarschiftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, is in beginsel een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk. Die termijn vangt aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Hierbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste zes maanden, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren.
3.       Vanaf de ontvangst op 13 december 2018 van het tegen het besluit van 14 november 2018 gerichte bezwaar tot aan de uitspraak van 30 augustus 2023 zijn in totaal vier jaar, 8 maanden en 12 dagen verstreken. In dit geval zijn er geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om voor de vaststelling van de redelijke termijn af te wijken van een termijn van vier jaar. Dat betekent dat de procedure ruim acht maanden te lang heeft geduurd.
4.       Het college heeft binnen de redelijke behandelingsduur van zes maanden een besluit op bezwaar genomen en de rechtbank heeft binnen de redelijke behandelingsduur van anderhalf jaar uitspraak gedaan op het bij haar ingestelde beroep. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel aan de Afdeling toe te rekenen.
5.       Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Bij een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal naar boven wordt afgerond, bedraagt de aan [appellant] toe te kennen vergoeding voor door hem geleden immateriële schade € 1.000,00. De Afdeling zal de Staat veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [appellant].
6.       De Staat moet ook de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant] een schadevergoeding van € 1.000,00 te betalen;
II.       veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Venema
voorzitter
w.g. Visser
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023
148