202101840/1/V2.
Datum uitspraak: 15 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 16 maart 2021 in zaak nr. NL20.12637 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 16 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak en hem veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 1.068,00.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht, en de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling komt uit Venezuela. Hij heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn lidmaatschap van de politieke partij Un Nuevo Tiempo (hierna: de UNT) en zijn deelname aan protestmarsen, georganiseerd door die partij, in Venezuela problemen heeft gehad met onder meer de colectivos. Dat zijn personen die in opdracht van de overheid worden ingezet om tegenstanders op te pakken en te martelen. Omdat de vreemdeling naar eigen zeggen werd gezocht, heeft door toedoen van de colectivos een inval in het huis van zijn vader plaatsgevonden. Zijn vader is toen gearresteerd, maar later weer vrijgelaten. Zelf wist hij tijdens de inval te ontsnappen. Hij kan niet terugkeren naar Venezuela omdat hij vreest dat hij zal worden gemarteld en gedood door de colectivos, aldus de vreemdeling. De staatssecretaris heeft het asielrelaas ongeloofwaardig geacht.
1.1. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Venezuela als politiek actieve opposant actie heeft gevoerd tegen het Venezolaanse regime. De rechtbank heeft daar onder meer bij betrokken dat de staatssecretaris het lidmaatschap van de vreemdeling van de UNT en zijn activiteiten voor die partij niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, net als de inval in het ouderlijk huis van de vreemdeling en de arrestatie van zijn vader. De rechtbank heeft het beroep toch gegrond verklaard en het besluit vernietigd op grond van een video die de vreemdeling in beroep heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij door de colectivos wordt bedreigd. Omdat de staatssecretaris geen onderzoek heeft laten doen naar de technische totstandkoming van deze video, heeft hij volgens de rechtbank zijn standpunt over de video niet zorgvuldig voorbereid en daarmee ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij de bedreiging door de colectivos niet geloofwaardig acht. Over dit oordeel gaat het geschil in hoger beroep.
1.2. Onbestreden is dat op de video drie volledig onherkenbare, gewapende mannen te zien zijn in een houding die gedurende de video niet wijzigt, terwijl een stem een dreigende tekst spreekt. De hoofden en gezichten, inclusief de monden, van deze mannen zijn geheel met doeken bedekt.
Hoger beroep staatssecretaris
2. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onderzoek moet laten doen naar de technische totstandkoming van de video. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank met dit oordeel niet heeft onderkend dat, ook als van de technische authenticiteit van de video moet worden uitgegaan, om uiteenlopende redenen, die hij in beroep heeft aangevoerd en die de rechtbank niet bij haar oordeel heeft betrokken, aan de video geen waarde kan worden gehecht. De argumenten die de rechtbank wel aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, overtuigen volgens de staatssecretaris niet. Daarnaast betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de video geen zelfstandig element is, maar onderdeel uitmaakt van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling die hij moet verrichten.
2.1. De staatssecretaris betoogt allereerst terecht dat aan de video om uiteenlopende redenen niet de waarde kan worden gehecht die de vreemdeling daaraan gehecht wil zien. De staatssecretaris voert in dat kader terecht aan dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt hoe hij aan de video is gekomen. Hij heeft weliswaar verklaard dat zijn vader de video via Whatsapp heeft ontvangen, maar hij heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Daarnaast wijst de staatssecretaris er terecht op dat, naar niet in geschil is, in de video geen specifieke kenmerken te zien zijn, zoals logo’s of vlaggen, die zijn te herleiden tot een specifieke organisatie of groepering. Ook wijst hij er terecht op dat de vertaling die de vreemdeling heeft overgelegd van de tekst die in de video wordt uitgesproken niet is gemaakt door een beëdigd vertaler. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:385, onder 2.2. Deze argumenten heeft de rechtbank ten onrechte niet bij haar oordeel betrokken. 2.2. Verder betoogt de staatssecretaris terecht dat de argumenten die de rechtbank aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd, niet overtuigen. Voor zover de rechtbank van belang heeft geacht dat de drie mannen in de video zware wapens (kalasjnikovs) bij zich dragen die niet zomaar verkrijgbaar zijn voor willekeurige personen die zelf een video maken, voert de staatssecretaris terecht aan dat dit geen overtuigende aanwijzing oplevert dat de video daadwerkelijk van de colectivos afkomstig is. Uit het algemeen ambtsbericht Venezuela van juni 2020 blijkt immers dat in Venezuela veel wapens, waaronder ook nepwapens, in omloop zijn. Ook blijkt daaruit dat het bezit van zware wapens, zoals kalasjnikovs, niet exclusief aan de colectivos is voorbehouden. Verder betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank bij haar oordeel te veel waarde heeft gehecht aan de door de vreemdeling overgelegde verklaring van een medewerker van de International Crisis Group in Latijns-Amerika. Dat deze medewerker de bedreiging aan het adres van de vreemdeling geloofwaardig vindt, omdat bedreigingen via Whatsapp en sociale media gebruikelijk zijn, vergelijkbare video’s bij hem bekend zijn en de video typische kenmerken van de colectivos bevat, zoals bepaald taalgebruik, bedekte gezichten en geweren, betekent nog niet dat deze video van de colectivos afkomstig is. Voor die conclusie is de verklaring van de medewerker te weinig inzichtelijk en te weinig specifiek. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.
2.3. Tot slot betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de waarde die - gelet op de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van een asielrelaas - aan een door een vreemdeling overgelegde gegevensdrager toekomt, moet worden bezien in het licht van de - overige - door die vreemdeling afgelegde verklaringen en het asielrelaas als geheel, en tegen de achtergrond van wat algemeen bekend is over de situatie in diens land van herkomst. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3009 en 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2853. Gelet op wat onder 2.1 en 2.2 is overwogen en het - in hoger beroep onbestreden - oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet geloofwaardig is dat de vreemdeling in Venezuela als politiek actieve opposant actie heeft gevoerd tegen het Venezolaanse regime, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris nader onderzoek naar de video had moeten laten verrichten. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd waarom hij de bedreiging door de colectivos niet geloofwaardig vindt. 2.4. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond.
Hoger beroep vreemdeling
4. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank een te lage proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, omdat niet één maar drie zittingen hebben plaatsgevonden. Gelet op wat onder 3 is overwogen, heeft de vreemdeling geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van zijn hoger beroep. Het hoger beroep van de vreemdeling is daarom
niet-ontvankelijk.
Proceskosten
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 16 maart 2021 in zaak nr. NL20.12637;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en
mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023
363-1048