ECLI:NL:RVS:2023:4053

Raad van State

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
202206841/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toewijzing urgentieverklaring en vaststelling zoekprofiel door college van burgemeester en wethouders Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, welke op 16 juli 2021 werd toegewezen. De aanvraag was gebaseerd op de medische problemen van een van zijn zoons. Het college had advies gevraagd aan de GGD, die op basis van sociaal medisch advies de urgentieverklaring toekende op grond van de hardheidsclausule in artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Het college stelde een zoekprofiel op, waar [appellant] het niet mee eens was, omdat hij vond dat zijn zoon een benedenwoning met tuin nodig had.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat de door [appellant] overgelegde stukken niet afdoen aan het advies van de GGD. In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat [appellant] geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Afdeling benadrukte dat het advies van de GGD deskundig was en dat [appellant] geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om aan de zorgvuldigheid van dit advies te twijfelen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

202206841/1/A2.
Datum uitspraak: 1 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2022 in zaak nr. 21/8415 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2021 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring toegewezen.
Bij besluit van 3 december 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 19 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 oktober 2023, waar [appellant], vergezeld door [persoon] en bijgestaan door mr. E.M. Prins, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door K. Visser, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] en zijn echtgenote wonen met hun vier zonen in een etage-portiekflat van 65 m2 op de tweede verdieping zonder lift.
2.       Het college heeft naar aanleiding van de aanvraag om een urgentieverklaring op 11 juni 2021 advies gevraagd aan de GGD. Uitgaande van het sociaal medisch advies van de GGD heeft het college vervolgens de aanvraag van [appellant] toegewezen op grond van de hardheidsclausule in artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 vanwege de zeer ernstige en uitzonderlijke medische problemen van een van zijn zoons. Daarbij heeft het college een zoekprofiel vastgesteld. [appellant] kan daarmee reageren op een benedenwoning en een flat met lift binnen de regio Haaglanden met drie of vier slaapkamers.
3.       [appellant] is het niet eens met het vastgestelde zoekprofiel. Hij stelt dat zijn zoon een benedenwoning nodig heeft met een tuin of bewaakte buitenruimte. Op de zitting heeft [appellant] benadrukt dat het voor zijn zoon vanwege zijn medische problematiek van belang is dat hij zo min mogelijk prikkels heeft. Ook vindt hij dat het zoekgebied meer moet worden gespecifieerd vanwege de locatie van de school van zijn zoon en de nabijheid van zijn schoonmoeder die zijn gezin ondersteunt. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem overgelegde stukken niet afdoen aan het advies van de GGD en het besluit van 3 december 2021 en dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het college ten onrechte geen toepassing aan de hardheidsclausule heeft gegeven. Om dat te onderbouwen heeft hij aanvullend een medische rapportage van 7 november 2022 van een mede- en een eindbehandelaar van zorgbedrijf Youz (specialistische zorg voor autisme) overgelegd.
4.       Deze gronden zijn zo goed als een herhaling van wat [appellant] in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De Afdeling voegt daaraan nog toe dat het advies van de GGD een advies is van een deskundige die in dit geval medisch kennis heeft om de op de aanvraag betrekking hebbende gegevens te beoordelen (zie onder meer de uitspraak van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:570, onder 5.1-5.2). [appellant] heeft in beroep een brief overgelegd van de behandelcoördinator van Kentalis, waar zijn zoon onder behandeling is. De brief is opgesteld voor de onderbouwing van de aanvraag. Daarin wordt in verband met de veiligheid van de zoon een woning op de begane grond genoemd en wordt gevraagd op korte termijn de mogelijkheid van een benedenwoning of een eengezinswoning met tuin te bezien. In de brief wordt niet ingegaan op het advies van de GGD. Net als de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat wat in de brief staat niet afdoet aan de inhoudelijke juistheid van het advies van GGD. [appellant] heeft met deze brief ook geen concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het onderzoek van de GGD, de begrijpelijkheid van de in het advies van de GGD gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusie daarop. De in hoger beroep overgelegde rapportage van Youz geeft weliswaar een goed inzicht in de problematiek van de zoon van [appellant], maar gaat ook niet in op de inhoudelijke juistheid van het GGD-advies en bevat ook geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid, begrijpelijkheid en inzichtelijkheid daarvan. [appellant] en zijn vrouw hebben op de zitting duidelijk naar voren gebracht hoe moeilijk hun situatie is en de Afdeling begrijpt dat. Op de zitting hebben zij aan de orde gesteld dat het gebruik van een lift voor hun zoon te stressvol is. Zoals het college op de zitting heeft gezegd moeten zij dit medisch onderbouwen met een contra-expertise of met andere stukken waarbij het nodig is dat wordt ingegaan op de inhoudelijke juistheid of de zorgvuldigheid, begrijpelijkheid en inzichtelijkheid van het advies van de GGD.
4.1.    Voor zover [appellant] betoogt dat het college het zoekgebied van de urgentieverklaring had moeten beperken omdat het gezin afhankelijk is van de hulp van de schoonmoeder van [appellant], overweegt de Afdeling het volgende. Op de zitting heeft het college toegelicht dat op grond van artikel 3.1.1, vierde lid, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019, het zoekgebied alleen wordt beperkt in het geval van een op grond van mantelzorg verleende urgentieverklaring. Voor overige woonwensen zoals sociaal netwerk en de school van de kinderen wordt geen beperking van het zoekgebied afgegeven. [appellant] heeft geen gronden aangevoerd waarom het college in dit geval van dit beleid had moeten afwijken.
4.2.    De gronden slagen niet.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023
154-1064