202201920/1/V1.
Datum uitspraak: 1 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 maart 2022 in zaak nr. 21/4658 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om wijziging van de beperking van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, afgewezen.
Bij besluit van 7 juli 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.N. Arikan, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 30 maart 2023 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 30 november 2020 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de vreemdeling beroepsgronden aangevoerd.
Overwegingen
Hoger beroep
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3306, onder 4.1 tot en met 4.5, over artikel 6, eerste lid, eerste streepje, van Besluit nr. 1/80 en het begrip ‘dezelfde werkgever’). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. 2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Beroep van rechtswege
3. Bij besluit van 30 maart 2023 heeft de staatssecretaris het besluit van 7 juli 2021 vervangen. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
4. De vreemdeling voert aan dat de staatssecretaris ook in het besluit van 30 maart 2023 is uitgegaan van een onjuiste uitleg van het begrip ‘dezelfde werkgever’. De beroepsgrond slaagt. De Afdeling verwijst daarvoor naar wat zij in 1.1. heeft overwogen.
5. De vreemdeling voert verder aan dat de staatssecretaris hem ten onrechte niet heeft gehoord op zijn bezwaar.
5.1. De staatssecretaris mag slechts krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt dan in het primaire besluit is vervat. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 tot en met 5.3, is het uitgangspunt dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar en moet hij terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Aan de maatstaf om van het horen af te zien is in dit geval niet voldaan. De staatssecretaris moet bij de beoordeling of sprake is van ‘dezelfde werkgever’ als bedoeld in artikel 6, eerste lid, eerste streepje, van Besluit nr. 1/80 namelijk onder meer rekening houden met de feitelijke situatie. De Afdeling wijst op voornoemde uitspraak van 30 augustus 2023, onder 4.5. Gelet op wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bestaat over die feitelijke situatie onduidelijkheid. Daarom kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over zijn aanvraag. De beroepsgrond slaagt. 6. Het beroep is gegrond. Het besluit van 30 maart 2023 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van 30 maart 2023, V-[…];
IV. bepaalt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar neemt;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 30 maart 2023 en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1255,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.G. Nuboer, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Nuboer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023
927