202300971/1/V3.
Datum uitspraak: 26 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 februari 2023 in zaak nr. NL23.2431 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling de toegang tot Nederland geweigerd en hem een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 9 februari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft de Indiase nationaliteit. Hij is op 21 januari 2023 om 20:55 uur per vliegtuig vanuit Barcelona aangekomen op de luchthaven Schiphol. Op 22 januari 2023 omstreeks 05:00 uur heeft hij zich gemeld voor uitreis uit het Schengengebied bij de grensdoorlaatpost op Schiphol. De staatssecretaris heeft de vreemdeling op dat moment een terugkeerbesluit en een voornemen tot het uitvaardigen van een inreisverbod uitgereikt. Vervolgens is de vreemdeling de grensdoorlaatpost gepasseerd, teneinde om 08:15 uur naar Suriname te vliegen. De vreemdeling was in het bezit van een vliegticket en er is een uitreisstempel in zijn paspoort geplaatst, maar de luchtvaartmaatschappij weigerde hem voor deze vlucht. Daarop is de vreemdeling teruggegaan naar de grensdoorlaatpost en om 08:30 uur heeft hij een asielwens geuit bij de grenswachters. Hij is overgebracht naar de Afdeling Asiel op Schiphol, waar hij om 11:30 uur zijn asielaanvraag weer introk. Daarna is hij naar de brigade grensbewaking gebracht. Om 15:15 uur heeft de staatssecretaris de vreemdeling de toegang tot het Schengengebied geweigerd en om 20:44 uur heeft hij de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat uit het dossier onvoldoende duidelijk wordt wat er is gebeurd in de periode tussen de aankomst van de vreemdeling op Schiphol en 05:00 uur de volgende dag, waar de staatssecretaris de vreemdeling precies heeft aangetroffen en hoe de vreemdeling in de macht van de staatssecretaris is gekomen. Volgens de rechtbank is de staatssecretaris er niet in geslaagd om de onduidelijkheden in het voortraject weg te nemen, waardoor zij niet kan beoordelen of de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig is opgelegd. Om die reden heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard.
Hoger beroep
3. De staatssecretaris betoogt in zijn enige grief dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat inzicht in het voortraject van belang is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat duidelijk is dat de vreemdeling op 22 januari 2023 omstreeks 05:00 uur de buitengrens van het Schengengebied passeerde, toen hij onderweg was naar het vliegtuig naar Suriname. Dat betekent volgens de staatssecretaris dat de vreemdeling, toen hij daarna terugkeerde en om 08:30 uur zijn asielwens uitte, zich aan de buitengrens bevond en daar om toegang verzocht, zonder aan de toelatingsvereisten te voldoen. De staatssecretaris betoogt dat hij onder deze omstandigheden terecht een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 heeft opgelegd. Wat er is gebeurd in de periode voor zijn uitreis uit het Schengengebied en zijn daaropvolgende verzoek om hernieuwde toegang, is volgens de staatssecretaris niet van belang.
Beoordeling
3.1. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgen de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, voldoende duidelijk uit het dossier.
3.1.1. Ten eerste bevat het dossier een stuk genaamd "Terugkeerbesluit, Dossier exemplaar" van 22 januari 2023, 05:00 uur. Hierin staat dat de vreemdeling zich kort voor zijn uitreis meldde op de grensdoorlaatpost Schiphol en dat hij voornemens was om terug te keren naar een ander land buiten Nederland, het grondgebied van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, waar zijn toelating is gewaarborgd. Uit het dossierstuk genaamd "M107-A Kennisgeving als bedoeld in artikel 62a van de Vw 2000, al of niet gepaard met een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste of tweede lid van de Vw 2000" volgt dat hiermee Suriname is bedoeld.
3.1.2. Ook bevat het dossier een kopie van het paspoort van de vreemdeling. Hieruit blijkt dat er op 22 januari 2023 een uitreisstempel in zijn paspoort is geplaatst.
3.1.3. Verder bevat het dossier een proces-verbaal van bevindingen van 22 januari 2023. Daaruit blijkt dat de vreemdeling op 22 januari 2023 om 14:30 uur is aangekomen bij de verbalisant, een wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, werkzaam bij de brigade grensbewaking, "op post aankomst 4 van de grensdoorlaatpost luchthaven Amsterdam Schiphol", nadat hij geweigerd is voor de vlucht naar Suriname en hij zijn eerder ingediende asielaanvraag heeft ingetrokken.
3.2. De staatssecretaris betoogt terecht dat hiermee voldoende duidelijk is onder welke omstandigheden hij de vreemdeling de toegang heeft geweigerd en hem een vrijheidsontnemende maatregel heeft opgelegd. Uit de hiervoor genoemde stukken blijkt namelijk dat de vreemdeling het Schengengebied is uitgereisd toen hij onderweg naar het vliegtuig de grensdoorlaatpost passeerde en er een uitreisstempel in zijn paspoort is geplaatst, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Schengengrenscode. Toen de vreemdeling vervolgens terugkeerde naar de grensdoorlaatpost omdat de luchtvaartmaatschappij hem niet toeliet tot het vliegtuig, bevond hij zich aan de buitengrens van het Schengengebied. De Afdeling heeft dit eerder toegelicht in haar uitspraken van 15 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:545, onder 3.2 tot en met 3.4, en van 9 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3693, onder 2.1. 3.3. De vreemdeling had alleen recht om opnieuw tot het Schengengebied te worden toegelaten als hij voldeed aan de vereisten uit artikel 6, eerste lid, van de Schengengrenscode. Voor onderdanen van India is een van die vereisten een geldig visum, op grond van artikel 1, eerste lid, gelezen in samenhang met bijlage I, van de Verordening (EG) nr. 539/2001. Niet in geschil is dat de vreemdeling daar niet aan voldeed. Gelet op artikel 14, eerste lid, van de Schengengrenscode heeft de staatssecretaris hem daarom terecht de toegang geweigerd. Onder deze omstandigheden heeft de staatssecretaris de vreemdeling verder terecht een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 opgelegd.
3.4. Omdat de rechtbank de hiervoor genoemde stukken ook tot haar beschikking had, heeft zij ten onrechte overwogen dat zij niet kan beoordelen of de staatssecretaris de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig heeft opgelegd. Verder heeft zij niet onderkend dat wat er is gebeurd in het tijdsbestek tussen de aankomst van de vreemdeling op Schiphol en 22 januari 2023, 05:00 uur, in dit geval niet van belang is voor de beoordeling. Het laat namelijk onverlet dat de vreemdeling enkele uren daarna aan de buitengrens van het Schengengebied om toegang heeft verzocht zonder aan de toelatingsvereisten te voldoen, waarmee de grond voor toegangsweigering in dit geval al gegeven was.
3.5. De grief slaagt.
Slotsom hoger beroep
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist. Ook toetst zij de rechtmatigheid van de grensdetentie ambtshalve.
Beoordeling van het beroep
5. De beroepsgrond van de vreemdeling dat de vrijheidsontnemende maatregel een motiveringsgebrek bevat, omdat de staatssecretaris geen vakje heeft aangekruist bij de beoordeling of volstaan moet worden met een lichter middel, faalt. De staatssecretaris heeft dit onderdeel van de maatregel namelijk wel degelijk kenbaar gemotiveerd. Zo heeft hij in de maatregel gewezen op het grensbewakingsbelang, waar veel gewicht aan toekomt omdat toepassing van een lichter middel dan grensdetentie in de regel tot toegangsverlening zal leiden. Ook heeft de staatssecretaris benoemd dat er geen omstandigheden zijn gebleken die de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig bezwarend maken. De staatssecretaris heeft hiermee voldoende kenbaar gemotiveerd waarom de toepassing van een lichter middel in dit geval niet volstaat.
6. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, van 9 februari 2023 in zaak nr. NL23.2431;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2023
962