ECLI:NL:RVS:2023:3921
Raad van State
- Hoger beroep
- D.A. Verburg
- E. Steendijk
- A.J.C. de Moor-van Vugt
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing wijziging verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag tot wijziging van de beperking van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 29 juni 2020 de aanvraag afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 2 oktober 2020 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 22 september 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P. Scholtes, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 25 oktober 2023 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris van horen heeft mogen afzien. De Afdeling benadrukt dat de staatssecretaris terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op de hoorplicht en dat de vreemdeling in de gelegenheid had moeten worden gesteld om gehoord te worden. De rechtbank heeft dit niet onderkend, waardoor de grief van de vreemdeling slaagt.
Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 2 oktober 2020 is eveneens vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling en haar te horen. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.511,00 zijn vastgesteld, en het griffierecht van € 448,00 moet ook worden vergoed.