ECLI:NL:RVS:2023:3921

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
202106677/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing wijziging verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag tot wijziging van de beperking van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 29 juni 2020 de aanvraag afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 2 oktober 2020 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 22 september 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P. Scholtes, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 25 oktober 2023 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris van horen heeft mogen afzien. De Afdeling benadrukt dat de staatssecretaris terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op de hoorplicht en dat de vreemdeling in de gelegenheid had moeten worden gesteld om gehoord te worden. De rechtbank heeft dit niet onderkend, waardoor de grief van de vreemdeling slaagt.

Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 2 oktober 2020 is eveneens vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling en haar te horen. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.511,00 zijn vastgesteld, en het griffierecht van € 448,00 moet ook worden vergoed.

Uitspraak

202106677/1/V1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 september 2021 in zaak nr. 20/8113 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om wijziging van de beperking van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 2 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P. Scholtes, advocaat te Delft, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       In de vierde grief klaagt de vreemdeling terecht over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris van horen heeft mogen afzien. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 tot en met 5.2, is het uitgangspunt dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar en moet hij terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. De zaak gaat over de vraag of de staatssecretaris had moeten toestaan dat de vreemdeling onder een andere beperking hier zou verblijven. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden. Zoals volgt uit die uitspraak onder 5.2, is een hoorzitting immers juist ook geschikt om eventuele onduidelijkheden opgehelderd te krijgen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 2 oktober 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen en de vreemdeling daarvoor horen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 september 2021 in zaak nr. 20/8113;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 2 oktober 2020, V-[….];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023
716-977