202204293/1/R1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hoorn,
appellant,
en
de raad van de gemeente Hoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Veegplan 2" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. Martens, rechtsbijstandsverlener te Assen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.P.E. Früsch, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan is een zogeheten "veegplan" dat het planologische regime voor het gehele grondgebied van de gemeente wijzigt. De raad heeft met de vaststelling van het plan beoogd de geldende bestemmingsplannen in overeenstemming te brengen met de bestaande legale situatie, door fouten te corrigeren, gewijzigde wet- en regelgeving door te voeren en verleende omgevingsvergunningen op te nemen. De aanleiding voor de vaststelling van het plan is de invoering van de Omgevingswet, waarna er sprake zal zijn van één omgevingsplan voor de gehele gemeente. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet wenst de raad met het plan alle huidige bestemmingsplannen al zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.
2. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie] te Hoorn (hierna: het perceel). Aan het perceel is onder het veegplan de gebiedsaanduiding "overige zone - Kersenboogerd" toegekend, omdat dit gelegen is in het plangebied van het voorheen geldende bestemmingsplan "Kersenboogerd". Ter plaatse van die aanduiding gelden de regels van zowel het eerste veegplan als het bestemmingsplan "Kersenboogerd" met inachtneming van de wijzigingen die in het huidige veegplan zijn opgenomen. Op 10 maart 2021 heeft [appellant] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een losstaand bijgebouw op het perceel. De Afdeling oordeelt bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2023:3781, over de zaak die daarover gaat. Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroep [appellant]
Heeft de raad in de belangenafweging voldoende gewicht toegekend aan de belangen van [appellant]?
4. [appellant] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een concreet particulier initiatief, namelijk de door hem ingediende aanvraag voor het plaatsen van een bijgebouw op zijn perceel. De raad mocht zich niet aan de desbetreffende verplichting onttrekken met de enkele stelling dat hij het plan uitsluitend heeft vastgesteld met het oog op het aanbrengen van kleine aanpassingen en reparaties. Om die reden kan het plan volgens [appellant] niet in stand blijven. Op de zitting heeft [appellant] verder toegelicht dat het bijgebouw achterin het perceel gelegen is en niet zichtbaar is vanaf de weg. Ook hebben omwonenden geen bezwaren tegen het bijgebouw.
4.1. De raad stelt dat het voorliggende plan een technische herziening is van het eerste veegplan. Met betrekking tot de regels over erfbebouwing hebben geen wijzigingen plaatsgevonden, zodat ook onder het voorliggende plan een maximum van 150 m2 aan erfbebouwing op percelen wordt toegestaan. Het verder verdichten van de lintbebouwing wordt door de raad niet wenselijk geacht en daarom ook niet mogelijk gemaakt. Ter zitting heeft de raad aangevoerd dat hij in het kader van de besluitvorming wel degelijk rekening heeft gehouden met het initiatief van [appellant] en heeft hij hiervoor verwezen naar de zienswijzennota bij het plan. In het geval van [appellant] wordt het maximum aan toegestane erfbebouwing al ruim overschreden, zodat voor de raad geen aanleiding bestond voor onderzoek naar de bebouwingsmogelijkheden op zijn perceel. De raad heeft in de afweging geen rekening gehouden met een verleende omgevingsvergunning, omdat pas na het vaststellen van het besluit op 10 juni 2022 door de rechtbank Noord-Holland is geoordeeld dat sprake is van een van rechtswege verleende vergunning. De raad stelt voornemens te zijn stedenbouwkundig onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid en wenselijkheid de bestaande erfbebouwingsnormen te verruimen. Totdat de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, wordt vastgehouden aan de bestaande normen.
4.2. De Afdeling heeft in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2023:3781, overwogen dat wegens het niet tijdig beslissen op de door [appellant] ingediende aanvraag, de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. 4.3. Zoals volgt uit rechtspraak van de Afdeling, vormt een niet onherroepelijke omgevingsvergunning een zwaarwegend belang bij de besluitvorming (vergelijk de uitspraak van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1812, onder 10.3). Dit betekent dat de raad bij de vaststelling van het plan rekening diende te houden met de van rechtswege verleende omgevingsvergunning en moest afwegen of er uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening redenen zijn deze vergunning al dan niet in het plan in te passen. Het standpunt van de raad dat hij geen rekening kon houden met de omgevingsvergunning, omdat pas na het vaststellen van het plan de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een van rechtswege verleende vergunning, volgt de Afdeling niet. De rechtbank heeft in die uitspraak - die bij de uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2023:3781, in stand is gebleven - namelijk slechts vastgesteld dat er een omgevingsvergunning is verleend. Het is niet zo dat als gevolg van de uitspraak een omgevingsvergunning is ontstaan. 4.4. De Afdeling is van oordeel dat de raad de situatie van [appellant] onvoldoende heeft betrokken in de belangenafweging die aan het besluit tot vaststelling van het plan ten grondslag ligt. De raad heeft namelijk onvoldoende onderbouwd waarom een zwaarder gewicht moet worden toegekend aan het algemene belang bij het voorkomen van verdere verdichting van percelen, dan aan het belang van [appellant] bij het in overeenstemming brengen van het bestemmingsplan met de verleende omgevingsvergunning. De beantwoording van de bezwaren van [appellant] in de zienswijzennota bij het plan bevat de onderbouwing daarvan niet, zodat hieruit niet volgt dat de raad een op de situatie van [appellant] toegespitste belangenafweging heeft gemaakt. De raad heeft volstaan met een algemene afweging waarom het verdichten van percelen niet wenselijk is, waarmee de raad onvoldoende inzicht heeft gegeven in hoeverre zij in concreto de belangen van Roon in zijn afweging heeft betrokken Gelet hierop is het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre niet toereikend gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. Het besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, voor zover het betreft de aanduiding "overige zone- Kersenboogerd" die is toegekend aan het perceel. Dit betekent dat voor dit perceel de regels van zowel het eerste veegplan als het bestemmingsplan "Kersenboogerd" zonder de wijzigingen in het huidige veegplan weer gaan gelden.
6. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hoorn van 31 mei 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan; "Veegplan 2", voor zover het betreft de aanduiding "overige zone - Kersenboogerd" die aan het perceel [locatie] te Hoorn is toegekend ;
III. draagt de raad van de gemeente Hoorn op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Hoorn tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Hoorn aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023
703-1049