202304154/1/V1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 juni 2023 in zaak nr. NL23.11676 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij brief van 3 mei 2023 heeft de staatssecretaris dat besluit ingetrokken.
Bij uitspraak van 7 juni 2023 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het ingetrokken besluit van 17 april 2023 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen de vreemdeling op te nemen in de nationale asielprocedure.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Bij brief van 24 juli 2023 heeft de staatssecretaris laten weten dat hij de asielaanvraag van de vreemdeling zal behandelen in de nationale procedure. Gelet daarop rijst de vraag of de staatssecretaris en de vreemdeling nog belang hebben bij een beoordeling van hun hoger beroepen.
1.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1412, onder 5.2, heeft een bestuursorgaan, indien de rechtbank een besluit van dat bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk heeft vernietigd, belang bij het hoger beroep, alleen al wegens de precedentwerking die van die vernietiging kan uitgaan. In deze procedure ligt dit anders. De staatssecretaris heeft geen belang bij een beoordeling van zijn hoger beroep. De centrale vraag in de Dublinprocedure is welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag. Daarover bestaat in dit geval geen onduidelijkheid meer. Gelet op de brief van 24 juli 2023 is Nederland daarvoor verantwoordelijk. Wat de staatssecretaris aanvoert, gaat niet over die vraag en het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling gaat daar ook niet over. De Afdeling komt niet toe aan de beantwoording van de vraag of de staatssecretaris ruimte heeft asielaanvragen pas in behandeling te nemen na verstrijken van de overdrachtstermijn of de vraag wanneer de termijn om een besluit te nemen in dit geval aanvangt. Die vragen kunnen aan de orde worden gesteld in de nationale asielprocedure. 2. Het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep zijn niet-ontvankelijk. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023
941