ECLI:NL:RVS:2023:381
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, had op 5 juli 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen. Tevens werd er een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,00. De staatssecretaris had echter niet tijdig gereageerd, wat leidde tot de rechtszaak.
In het hoger beroep, dat werd behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, werd geoordeeld dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoefde te worden. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen nieuwe vragen bevatte die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 30 november 2022.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 februari 2023, waarbij mr. C.J. Borman als lid van de enkelvoudige kamer en mr. W.M. Vos als griffier aanwezig waren.