ECLI:NL:RBNNE:2024:4896

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
23/1141
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor een berging in Winschoten met betrekking tot strijdig gebruik van het hoofdgebouw

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor een berging op het perceel van derde-partij beoordeeld. Eiseres, wonende in Winschoten, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 9 september 2022 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt is verleend. Eiseres stelt dat het hoofdgebouw op hetzelfde perceel wordt gebruikt voor vier zelfstandige wooneenheden, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van alle partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het door eiseres gestelde strijdige gebruik van het hoofdgebouw de vergunningverlening voor de berging niet in de weg staat. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de aangevraagde berging in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet, en het beroep wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit Winschoten, eiseres

(gemachtigde: mr. W. Visser),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt

(gemachtigde: S.J. Zoer).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit Winschoten (derde-partij)

(gemachtigde: mr. W.G. ten Have).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan derde-partij verleende omgevingsvergunning voor een berging op het perceel [adres] [nummer].
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 9 september 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 16 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is het college hierbij gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres woont op het perceel aan de [adres] [nummer] in Winschoten.
2.1.
Op 20 juli 2022 heeft derde-partij een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de activiteit ‘bouwen’ op het perceel aan de [adres] [nummer] te Winschoten.
2.2.
Op 9 september 2022 heeft het college derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’, voor een bijgebouw.
2.3.
Op 11 oktober 2022 heeft het college een last onder dwangsom aan derde-partij, als eigenaar van het perceel aan de Kloosterlaan 136, opgelegd. Volgens het college wordt door derde-partij in strijd met de artikelen 1.85 en 23.5.2 van de planologische regels gehandeld. De woning op het perceel is onderverdeeld in vier zelfstandige appartementen. Hierdoor is er naar de mening van het college niet sprake van één gebouw voor één afzonderlijk huishouden, zoals het bestemmingsplan voorschrijft.
2.4.
Eiseres heeft bezwaar ingediend tegen de verleende omgevingsvergunning.
2.5.
Op 6 februari 2023 heeft de adviescommissie bezwaarschriften advies over het door eiseres ingediende bezwaarschrift uitgebracht aan het college.
2.6.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 9 september 2022 niet herroepen.
3. Eiseres heeft beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor een berging. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
6.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 20 juli 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wat is tussen partijen in geschil?
7. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of het college, gelet op het vermeende strijdige gebruik van het hoofdgebouw en de lopende handhavingsprocedure, daaruit had moeten afleiden dat de aangevraagde berging in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt en dat de omgevingsvergunning om die reden niet verleend had kunnen worden.
Staat het door eiseres gestelde strijdig gebruik van het hoofdgebouw vergunningverlening voor de berging in de weg?
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het hoofdgebouw op hetzelfde perceel wordt gebruikt voor vier zelfstandige wooneenheden en huishoudens. Dit is in strijd met het bestemmingsplan. Het college had daarom volgens eiseres niet tot vergunningverlening over kunnen gaan. Eiseres vindt steun voor dat standpunt in het aanvraagformulier. Daarin is door derde-partij aangekruist dat het bouwwerk gebruikt gaat worden voor ‘overige gebruiksfuncties’. Verder wijst eiseres op de omstandigheid dat, nadat de omgevingsvergunning is verleend, de zoon van derde-partij, die in een van de zelfstandige woningen van het hoofdgebouw woont, een online (dranken)handel is gestart in de berging waar de aanvraag omgevingsvergunning op zag. Volgens eiseres is in het bijgebouw sprake van grootschalige aanvoer van voorraden die in delen weer wordt afgehaald door andere transporteurs, terwijl detail- en groothandel niet is toegestaan volgens het bestemmingsplan. Eiseres heeft daarvoor ondertussen een verzoek om handhaving ingediend.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stond het door eiseres gestelde strijdig gebruik van het hoofdgebouw vergunningverlening voor de berging niet in de weg. Voor de rechtbank is vast komen te staan dat derde-partij en het college in een andere procedure een geschil hebben over de vraag of het gebruik van het hoofdgebouw in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Een beoordeling of het gebruik van het hoofdgebouw in overeenstemming is met het planologisch regime, gaat het hier voorliggende geschil te buiten. Daar komt bij dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) volgt dat bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning ervan moet worden uitgegaan dat het bouwwerk zal worden gebruikt op de wijze zoals omschreven in de aanvraag, tenzij redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt. [1] Niet is in geschil dat de aanvraag ziet op een berging en dat een berging ten behoeve van de functie ‘Wonen - 1’ planologisch is toegestaan. [2] Gelet daarop, bestond er naar het oordeel van de rechtbank voor het college geen aanleiding om aan te nemen dat de aangevraagde berging in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt.
8.2.
Dat de berging ten tijde van het nemen van het bestreden besluit werd gebruikt ten behoeve van een drankenhandel, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Het staat voor de rechtbank vast dat het college tot handhaving is overgegaan en derde-partij heeft ter zitting daarover toegelicht dat nadien aan de opgelegde last is voldaan. Verder heeft de rechtbank zojuist overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat een berging voor de functie ‘Wonen - 1’ op de locatie is toegestaan. Om die reden leidt de omstandigheid dat op het aanvraagformulier is aangekruist dat het bouwwerk gebruikt gaat worden voor ‘overige gebruiksfuncties’, ook niet tot een ander oordeel van de rechtbank. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1006, r.o. 3.2.
2.Vgl. bijvoorbeeld ABRvS 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:381, r.o. 3.3.