202302695/3/R4.
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Lunteren, gemeente Ede,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 april 2023 in zaak nr. 23/1161 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2022 heeft het college aan [verzoeker] een last onder bestuursdwang opgelegd om herhaling van de overtreding, inhoudende de permanente bewoning van de recreatiewoning aan [locatie] in Lunteren (hierna: de recreatiewoning), te voorkomen.
Bij besluit van 3 februari 2023 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2023 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 september 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door S. Janssen, K.G.M. van Aken, R. Gomes en S. de Vries, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] is eigenaar van de recreatiewoning op het recreatiepark "De Goudsberg" in Lunteren. Hij woont samen met zijn echtgenote en hun twee minderjarige kinderen in deze woning. Hij zelf woont er al sinds 1998. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Omgeving De Goudsberg, Hessenweg 85 te Lunteren" is het verboden om recreatieverblijven anders te gebruiken dan voor recreatief gebruik door personen die hun hoofdverblijf ergens anders hebben. Het college heeft daarom bij besluit van 10 december 2019 [verzoeker] gelast om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te beëindigen en beëindigd te houden. Als hij daar niet aan voldoet, verbeurt hij dwangsommen. [verzoeker] heeft niet binnen de bij dat besluit gestelde begunstigingstermijn voldaan aan de last. Het college heeft vervolgens bij besluit van 12 mei 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd. Na afloop van de in dat besluit opgenomen begunstigingstermijn is het college overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang door de recreatiewoning voor de duur van drie maanden, tot 10 november 2022, te verzegelen. In het besluit waarmee deze procedure is begonnen, namelijk dat van 4 november 2022, heeft het college een last onder bestuursdwang opgelegd om herhaling van de overtreding te voorkomen. In de opgelegde last staat dat als [verzoeker] niet voor 10 november 2022 zelfstandige woonruimte heeft gevonden, de verzegeling van de recreatiewoning voor onbeperkte duur wordt verlengd.
3. In de uitspraak van 14 juli 2023 in zaaknummer 202302695/2/R4 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van 3 februari 2023 en 4 november 2022 tot en met 20 oktober 2023 geschorst.
Het verzoek
4. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om een verlenging van de onder 3 genoemde schorsing totdat de Afdeling uitspraak zal doen in de bodemprocedure. Hij voert aan dat het vinden van vervangende woonruimte niet mogelijk is en heeft ter motivering van dit standpunt onder meer aangiften inkomstenbelasting, logboeken van zoekopdrachten op verschillende websites voor woonruimte en een e-mail van een makelaar overgelegd.
Belangenafweging
5. Voor de beoordeling van de vraag of het verzoek van [verzoeker] aanleiding geeft tot een verlenging van de eerder getroffen schorsing van de besluiten van het college zal de voorzieningenrechter volstaan met een belangenafweging.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de woningnood in Nederland op dit moment hoog is. Zoals de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 6 van de uitspraak van 14 juli 2023 heeft overwogen, is het aan [verzoeker] om aan te tonen dat hij zich inspant om andere woonruimte te vinden en te motiveren waarom dat niet lukt. Hiervoor onder 4 is overwogen dat [verzoeker] bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening verschillende stukken over zijn zoektocht naar vervangende woonruimte heeft overgelegd. Het college vroeg zich op de zitting af of [verzoeker] vroeg genoeg is begonnen met zijn zoektocht naar alternatieve woonruimte. Ook twijfelt het college of zijn zoektocht uitgebreid genoeg is geweest. Toch doet zich nu de situatie voor dat [verzoeker] en zijn gezin geen vervangende woonruimte hebben, dat er ook geen uitzicht bestaat op afzienbare termijn al dan niet tijdelijk zo’n vervangende woonruimte alsnog te zullen vinden en dat één van zijn kinderen in het eindexamenjaar zit. Daarnaast vindt de voorzieningenrechter van belang dat het handhavingstraject al vier jaar loopt en niet is gebleken van zo’n spoed dat [verzoeker] de woning direct moet verlaten en de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de besluiten van het college van 3 februari 2023 en 4 november 2022 ook na 20 oktober 2023 te schorsen tot de datum waarop de Afdeling uitspraak doet in de bodemprocedure.
Proceskosten
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Ede van 3 februari 2023, kenmerk BZW.22.0262/2019H0633, en van 4 november 2022, kenmerk 2019H0633, tot de datum waarop de Afdeling uitspraak doet in de bodemprocedure;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ede aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023
628