202302695/2/R4.
Datum uitspraak: 14 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Lunteren, gemeente Ede,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 april 2023 in zaken nrs. 23/1160 en 23/1161 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2022 heeft het college aan [verzoeker] een last onder bestuursdwang opgelegd om herhaling van de overtreding, inhoudende de permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [locatie] in Lunteren (hierna: de recreatiewoning), te voorkomen.
Bij besluit van 3 februari 2023 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2023 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 juli 2023, waar [verzoeker B], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door S. Janssen, mr. N.M. Brok en S. de Vries, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. [verzoeker] is eigenaar van de recreatiewoning, die is gelegen op het recreatiepark "De Goudsberg" in Lunteren. Samen met zijn echtgenote en hun twee minderjarige kinderen woonde hij in deze woning. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Omgeving De Goudsberg, Hessenweg 85 te Lunteren" is het verboden om recreatieverblijven anders te gebruiken dan voor recreatief gebruik door personen die hun hoofdverblijf ergens anders hebben. Het college heeft daarom bij besluit van 10 december 2019 [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te beëindigen en beëindigd te houden. [verzoeker] heeft niet binnen de bij dat besluit gestelde begunstigingstermijn voldaan aan de last. Het college heeft vervolgens bij besluit van 12 mei 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd. Na afloop van de in dat besluit opgenomen begunstigingstermijn is het college overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang door de recreatiewoning voor de duur van drie maanden, tot 10 november 2022, te verzegelen. Bij het primaire besluit in de onderhavige procedure van 4 november 2022, gehandhaafd bij besluit van 3 februari 2023, heeft het college een last onder bestuursdwang opgelegd om herhaling van de overtreding te voorkomen. In de opgelegde last staat dat als [verzoeker] niet voor 10 november 2022 zelfstandige woonruimte heeft gevonden, de verzegeling van de recreatiewoning voor onbeperkte duur wordt verlengd.
Spoedeisend belang
3. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen die erin voorziet dat hij in afwachting van de uitspraak van de Afdeling op het door hem ingestelde hoger beroep gebruik kan maken van zijn recreatiewoning. Hij stelt daarbij een spoedeisend belang te hebben. Op de zitting heeft [verzoeker] daarover toegelicht dat hij op dit moment verblijft in een andere recreatiewoning op het recreatiepark, waar hij in verband met de aanstaande vakantieperiode op korte termijn uit moet. Hij komt dan met zijn vrouw en minderjarige kinderen op straat te staan, omdat hij ondanks alle pogingen daartoe op dit moment nog geen vervangende woonruimte heeft kunnen vinden. Onder die omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat sprake is van spoedeisend belang.
Beoordeling van het verzoek
4. [verzoeker] betoogt onder meer dat de rechtbank ten onrechte niet alle beroepsgronden heeft besproken. Verder voert hij aan dat de beperking in de opgelegde last onrechtmatig is, nu die geldt voor onbeperkte duur, zodat hij ook in de vakantieperiodes van de recreatiewoning geen gebruik kan maken. Ook voert hij aan dat het college in de besluitvorming zijn belangen, en specifiek ook de belangen van zijn kinderen, onvoldoende heeft meegewogen.
De beantwoording van de vraag of het opleggen van een last, die het recreatief gebruik van de recreatiewoning in vergaande mate beperkt, mogelijk is, vergt nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet goed leent. Naast deze vraag vergen ook de andere door [verzoeker] opgeworpen vragen nadere bestudering, waartoe de bodemprocedure dient. De voorzieningenrechter zal de vraag of aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening dan ook uitsluitend beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
Belangenafweging
5. Het belang van [verzoeker] en zijn vrouw en de kinderen, die sinds 10 augustus 2022 niet meer in de recreatiewoning hebben verbleven, is erin gelegen dat hij, samen met zijn gezin, gebruik kan maken van zijn recreatiewoning, zodat hij, in ieder geval tijdens de vakantieperiodes, verzekerd is van een verblijfplaats.
Het belang van het college is erin gelegen om de naleving van het bestemmingsplan te bewerkstelligen, zodat de recreatiewoning beschikbaar is en blijft voor recreatief gebruik. Het college heeft daarover op de zitting toegelicht dat de recreatiesector een belangrijke sector is in de gemeente Ede, niet in de laatste plaats door de inkomsten die het toerisme voor de gemeente oplevert. Daarom is het volgens het college van belang dat de in de gemeente aanwezige recreatiewoningen beschikbaar zijn voor recreatieve doeleinden.
6. De voorzieningenrechter vindt zwaarwegend dat, zoals hiervoor onder 3 staat, op de zitting is gebleken dat [verzoeker] op korte termijn geen verblijfplaats heeft voor hem en zijn gezin met minderjarige kinderen. Daarnaast weegt mee dat, zoals [verzoeker] op de zitting heeft toegelicht, de zomervakantie is aangebroken waardoor de kinderen de komende weken niet naar school gaan en meer thuis zullen zijn. Het is de voorzieningenrechter verder niet gebleken van concrete zwaarwegende belangen aan de zijde van het college die eraan in de weg staan dat [verzoeker] in ieder geval gedurende de komende vakantieperiodes gebruikmaakt van zijn recreatiewoning. In zoverre komt aan het belang van [verzoeker] bij schorsing van de bestuursdwangbesluiten een zwaarder gewicht toe dan aan het belang van het college bij niet schorsing.
De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de bestuursdwangbesluiten tot en met 20 oktober 2023 te schorsen. Op die datum eindigt de herfstvakantie in de regio waar [verzoeker] verblijft en de kinderen naar school gaan. Schorsing van de bestuursdwangbesluiten stelt [verzoeker] ook in de gelegenheid om alsnog aan de opgelegde last te voldoen. Zoals op de zitting is besproken is het aan [verzoeker] om geschikte alternatieve woonruimte te vinden en om aan te tonen dat hij zich ook daarvoor inspant. Dat kan, zoals het college op de zitting heeft toegelicht, onder meer door het inschrijven bij een woningcorporatie, het bijhouden van logboeken over het zoeken naar een geschikte woning of het overleggen van correspondentie met makelaarskantoren. Het college heeft daarbij opgemerkt te willen helpen met het zoeken naar alternatieve woonruimte als aantoonbaar inspanningen voor vervangende woonruimte worden gedaan. Mede in het licht van de al door het college gegeven begunstigingstermijnen om de overtreding te beëindigen dan wel herhaling daarvan te voorkomen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de opgelegde last voor een langere periode dan 14 weken te schorsen. Na deze periode komt bij deze huidige stand van zaken aan het belang van de gemeente bij niet schorsing het meeste gewicht toe.
Proceskosten
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Ede van 3 februari 2023, kenmerk BZW.22.0262/2019H0633, en van 4 november 2022, kenmerk 2019H0633, tot en met 20 oktober 2023;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ede aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.I. Heijkoop, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter
w.g. Heijkoop
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2023
971