ECLI:NL:RVS:2023:3697

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
202107672/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kosten bestuursdwang en inbeslagname hond na bijtincidenten

In deze zaak gaat het om de invordering van kosten die zijn gemaakt door de gemeente Assen voor de toepassing van bestuursdwang, specifiek de inbeslagname van de hond van [appellant sub 2], genaamd Renzo. De hond werd op 28 augustus 2018 in beslag genomen na meerdere bijtincidenten. Het college van burgemeester en wethouders van Assen stelde de kosten van de bestuursdwang vast op € 4.854,74, welke kosten bij [appellant sub 2] in rekening werden gebracht. Na bezwaar van [appellant sub 2] werd dit bedrag op 26 november 2020 gematigd tot € 4.579,30, maar het besluit van 18 juni 2020 bleef voor het overige in stand. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde op 18 oktober 2021 het beroep van [appellant sub 2] gegrond en herstelde de kosten tot € 3.298,66. De burgemeester van Assen stelde hiertegen hoger beroep in, terwijl [appellant sub 2] voorwaardelijk incidenteel hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 oktober 2023 geoordeeld dat de burgemeester niet bevoegd was om hoger beroep in te stellen, omdat hij geen partij was in het oorspronkelijke geschil en geen belanghebbende was bij het besluit van het college. De burgemeester had weliswaar bevoegdheden gekregen na een wijziging van de Algemene plaatselijke verordening, maar deze wijziging had geen invloed op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de burgemeester niet-ontvankelijk en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] verviel daarmee. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om binnen de juiste juridische kaders te opereren en de gevolgen van bevoegdheidsoverdrachten in de context van bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

202107672/1/A3.
Datum uitspraak: 4 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.       de burgemeester van Assen,
2.       [appellant sub 2], wonend te Assen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 18 oktober 2021 in zaak nr. 21/112 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Assen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2020 heeft het college de kosten van de toepassing van de (spoed)bestuursdwang, bestaande uit het in beslag nemen van de hond van [appellant sub 2], vastgesteld op € 4.854,74 en bij [appellant sub 2] in rekening gebracht.
Bij besluit van 26 november 2020 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de in rekening gebrachte kosten gematigd tot € 4.579,30 en het besluit van 18 juni 2020 voor het overige in stand gelaten.
Bij uitspraak van 18 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 november 2020 vernietigd, het besluit van 18 juni 2020 herroepen en het bedrag van de kosten van bestuursdwang die [appellant sub 2] aan het college dient te betalen vastgesteld op € 3.298,66. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
De burgemeester heeft een zienswijze en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2023, waar de burgemeester en het college, beide vertegenwoordigd door M. Aalders en E.M. Venema, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. P. Zoeten, advocaat te Groningen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het gaat in deze procedure om de invordering van de kosten van de uitoefening van bestuursdwang die heeft bestaan uit het in beslag nemen en de opslag (of het bewaren) van de hond van [appellant sub 2], genaamd Renzo.
Op 28 augustus 2018 heeft het college Renzo in beslag genomen na een aantal bijtincidenten. Bij besluit van 27 december 2018 heeft college het bezwaar van [appellant sub 2] tegen de schriftelijke vastlegging van het besluit tot inbeslagname ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Bij uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:514, zijn deze besluiten onherroepelijk geworden. De periode waarin Renzo werd bewaard en waarvan de kosten in rekening zijn gebracht is van 28 augustus 2018 tot 24 mei 2019.
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de tijdelijke inbeslagname rechtmatig was tot 1 maart 2019. Het college heeft daarom de kosten van inbeslagname en bewaring tot deze datum op [appellant sub 2] kunnen verhalen. De rechtbank heeft het te verhalen bedrag verminderd en vastgesteld op € 3.298,66.
3.       Voordat de Afdeling zich over de materiële kanten van de zaak kan buigen moet echter de vraag worden beantwoord of de burgemeester het hier aan de orde zijnde hoger beroep kon instellen. De aangevallen uitspraak is gewezen naar aanleiding van het beroep tegen een besluit van het college, dat bij de rechtbank als verwerende partij is opgetreden. Bij brief van 18 januari 2023 heeft de burgemeester de Afdeling te kennen gegeven dat het college op 17 januari 2023 heeft besloten het hoger beroep te zullen overnemen indien de Afdeling oordeelt dat voor de burgemeester geen hoger beroep open stond.
Kon de burgemeester hoger beroep instellen?
4.       [appellant sub 2] stelt dat de burgemeester niet bevoegd is tot het instellen van het hoger beroep omdat hij geen partij is in het geschil en ook geen belanghebbende is bij het besluit van het college over de kosten van de bestuursdwang.
De burgemeester wijst erop dat hij sinds de wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Assen (hierna: APV) van 21 juni 2019 bevoegd is om ten aanzien van gevaarlijke honden een aanlijn- en/of muilkorfgebod uit te vaardigen, dit gebod te handhaven, bestuursdwang aan te zeggen en daarmee ook de kosten daarvan te verhalen. Volgens de burgemeester dient hij te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4.1.    Artikel 8:104, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb luidt:
"Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen hoger beroep instellen tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de rechtbank".
Artikel 1:2 luidt:
"1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2. Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
3. […]".
Met "het bestuursorgaan", als bedoeld in artikel 8.104, eerste lid, wordt bedoeld het bestuursorgaan dat het bij de rechtbank bestreden besluit heeft genomen dan wel daar als verwerende partij optrad.
4.2.    Het bij de rechtbank bestreden besluit gaat over de kosten van de toegepaste bestuursdwang. Dat besluit is genomen door het college. De burgemeester was geen partij in het geding bij de rechtbank. De burgemeester kan dan ook niet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb, zodat hij in zoverre aan die bepaling geen beroepsrecht kan ontlenen.
De burgemeester kan evenmin worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de artikelen 8:104, eerste lid, en artikel 1:2, van de Awb. Het belang van het kostenverhaal van de toegepaste bestuursdwang is niet een belang dat aan de burgemeester is toevertrouwd, maar aan het college. De Afdeling heeft in de onder 1 genoemde uitspraak van 19 februari 2020 overwogen dat de spoedeisende bestuursdwang is gebaseerd is op artikel 2:59 van de APV en artikel 3, derde en vierde lid, van het Protocol bijtincidenten honden (hierna: Protocol). Uit artikel 3, derde en vierde lid, van het Protocol volgt dat als de houder van een hond die als gevaarlijke hond in de zin van artikel 2:59 van de APV is aangewezen zich niet aan de daarbij gestelde voorwaarden, zoals een aanlijn- en muilkorfgebod, houdt en de hond vervolgens een nieuw bijtincident veroorzaakt, het college kan besluiten dat de hond in beslag wordt genomen. Deze situatie deed zich hier voor, waarna het college bestuursdwang heeft toegepast. De bevoegdheid tot toepassing van artikel 2.59 van de APV is per 21 juni 2019 van het college overgegaan naar de burgemeester. De bevoegdheid tot toepassing van artikel 3, derde en vierde lid, van het Protocol is echter eerst per 17 januari 2023, dus na afloop van de hogerberoepstermijn en na het nemen van de besluiten over de invordering van de kosten van bestuursdwang, overgegaan van het college naar de burgemeester. De wijzigingen van deze bepalingen hebben geen invloed op de beantwoording van de vraag of de burgemeester hoger beroep kon instellen.
De conclusie is dat voor de burgemeester geen hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak open stond.
Kan het college het hoger beroep overnemen?
5.       De Afdeling is verder van oordeel dat het college het hoger beroep van de burgemeester in deze fase van de procedure niet kan overnemen. Het hoger beroep is ingesteld door de burgemeester en niet mede namens het college. Ter zitting heeft de burgemeester hierover gezegd dat hij er bewust voor heeft gekozen hoger beroep in te stellen. Verder is de wisseling van een partij na afloop van de beroepstermijn of in de loop van de instanties in beginsel uitgesloten. Dit volgt uit het stelsel van artikel 8.1 in samenhang met artikel 6:7 van de Awb. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2132.
Conclusie
6.       Het hoger beroep van de burgemeester is niet-ontvankelijk. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] vervalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep van de burgemeester van Assen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023
978-109