202107150/1/R2.
Datum uitspraak: 4 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Roermond,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Roermond,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2021 heeft het college aan de gemeente Roermond een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van 12 bomen op het perceel aan de Minister Bongaertsstraat ongenummerd, kadastraal bekend gemeente Roermond, sectie B, nummer 8084 (hierna: het perceel).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Wonen Zuid en [appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 20 juli 2023, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Tielen, zijn verschenen. Verder is op de zitting stichting Wonen Zuid, vertegenwoordigd door ir. F.J.A. Meuwissen en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. J. van Vulpen, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. De omgevingsvergunning is gebaseerd op artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en gaat over het kappen van 9 bomen, waaronder een moeraseik, het verplaatsen van 2 bomen en het snoeien van 1 boom, te weten de rode esdoorn. Het kappen, het verplaatsen en snoeien van bomen wordt verder in deze uitspraak samen vellen genoemd.
Deze bomen worden geveld om uitvoering te kunnen geven aan het bestemmingsplan "Herontwikkeling Minister Bongaertsstraat", vastgesteld door de raad van Roermond op 17 december 2020, en het besluit van het college van 26 januari 2021. Met dit laatste besluit heeft het college aan Stichting Wonen Zuid een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met het bestemmingsplan. Tegen deze twee besluiten hebben onder meer [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] beroep ingesteld. Naar aanleiding daarvan heeft de Afdeling op 12 april 2023 een einduitspraak voor onder meer [appellant sub 1] en een tussenuitspraak voor [appellanten sub 2] gedaan, ECLI:NL:RVS:2023:1445. Na de tussenuitspraak hebben [appellanten sub 2] hun beroep ingetrokken. Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning zijn dus inmiddels onherroepelijk. [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] hebben eerder de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om bij voorlopige voorziening de omgevingsvergunning voor het vellen van de 12 bomen te schorsen. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2887, afgewezen. De bomen zijn in februari 2022 geveld. Geen uitstel van het vellen
2. [appellant sub 1] en anderen vinden het bezwaarlijk dat het vellen van de bomen, in het bijzonder het kappen van de moeraseik, in februari 2022 heeft plaatsgevonden en door de gemeente niet tot een later moment is uitgesteld. Zij voeren hierover aan dat zij een verzoek om rectificatie van de uitspraak van de voorzieningenrechter hadden ingediend, waarop op het moment van het vellen van de bomen door de voorzieningenrechter van de Afdeling nog niet was beslist. In de uitspraak van de voorzieningenrechter was ten onrechte vermeld dat de omgevingsvergunning was verleend aan stichting Wonen Zuid in plaats van aan de gemeente Roermond.
2.1. Het college stelt dat het rectificatieverzoek en het feit dat in de uitspraak de onjuiste vergunninghouder is genoemd, onverlet laat dat het verzoek om schorsing inhoudelijk door de voorzieningenrechter was beoordeeld en was afgewezen. De gemeente Roermond beschikte op het moment van vellen dus over een niet geschorste, in werking zijnde omgevingsvergunning voor het vellen van de 12 bomen. Het college zag daarom geen reden om het vellen uit te stellen. Ook omdat de gemeente al een aannemer had geregeld voor het vellen van de bomen en in verband met de voortgang van de verdere bouw de gemeente het vellen wilde voltooien voorafgaand aan het broedseizoen.
2.2. Op de zitting is met partijen besproken dat de gang van zaken rondom het rectificatieverzoek ongelukkig is geweest en dat in de uitspraak van de voorzieningenrechter inderdaad per abuis een onjuiste vergunninghouder is genoemd. Dit staat echter los van de inhoudelijke afweging die door de voorzieningenrechter is gemaakt. Ook is op de zitting besproken dat op het moment van het vellen van de houtopstanden de gemeente beschikte over een in werking zijnde, niet geschorste omgevingsvergunning.
Voor de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het vellen van de bomen, hebben deze omstandigheden echter geen betekenis. Deze feitelijke omstandigheden hebben namelijk geen invloed op de rechtmatigheid van de verleende vergunning en kunnen daarom niet leiden tot de vernietiging van die vergunning.
Gecoördineerde besluitvorming
3. [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] betogen dat de omgevingsvergunning voor het vellen van de bomen van 28 september 2021 gelijktijdig met het bestemmingsplan van 17 december 2020 en de omgevingsvergunning voor het realiseren van de woningen van 26 januari 2021 had moeten worden voorbereid en bekendgemaakt. [appellant sub 1] hebben deze beroepsgrond op de zitting ingetrokken. [appellanten sub 2] hebben deze beroepsgrond niet ingetrokken, zodat de Afdeling er voor hen een oordeel over geeft.
3.1. De Afdeling heeft eerder overwogen dat uit de redactie van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), niet volgt dat de toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling ertoe verplicht dat alle besluiten die nodig zijn voor de uitvoering van een bestemmingsplan ook gelijktijdig moeten worden voorbereid en bekendgemaakt. Dat blijkt ook niet uit de geschiedenis van de totstandkoming van die regeling. Zie daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:296, onder 12.2. Dat de omgevingsvergunning voor het vellen van de bomen niet gelijktijdig met het bestemmingsplan van 17 december 2020 en de omgevingsvergunning van 26 januari 2021 is voorbereid en bekendgemaakt, is dus niet in strijd met de coördinatieregeling. Het betoog van [appellanten sub 2] slaagt niet.
Participatie
4. [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] betogen dat er onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden met omwonenden voorafgaand en tijdens de (bouw-)planontwikkeling. Daartoe voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat zij niet voldoende zijn betrokken. [appellanten sub 2] voeren daarnaast aan dat de wens om de bomen te behouden breed wordt gedragen, maar dat het niet heeft geleid tot een bouwplan waarbij de bomen behouden blijven.
4.1. Voor zover deze beroepsgronden zich richten tegen het bestemmingsplan "Herontwikkeling Minister Bongaertsstraat" en de realisatie van het bouwplan, verwijst de Afdeling naar overwegingen 7.1 tot en met 7.7 van haar uitspraak van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1445, waar deze beroepsgronden al door de Afdeling zijn besproken. Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] betogen dat er onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden voor de omgevingsvergunning voor het vellen van de houtopstanden, overweegt de Afdeling dat het college in dit geval moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. De Afdeling is niet gebleken van een juridische grondslag op grond waarvan participatie verplicht is.
Het betoog slaagt niet.
Het toetsingskader
5. [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] betogen dat het college een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd bij het besluit van 28 september 2021. [appellanten sub 2] voeren aan dat de Groenvisie, die op 22 december 2016 door de raad van de gemeente Roermond is vastgesteld, als toetsingskader gehanteerd had moeten worden voor het besluit van 28 september 2021.
Volgens [appellant sub 1] en anderen had het college ook het "Bomenplan Gemeente Roermond" van 2011 (hierna: het Bomenplan), de "Strategische Visie Roermond 2020" van 2008 en het Groenstructuurplan Roermond van 2006 als toetsingskader moeten hanteren, omdat deze documenten de uitwerking van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) betreffen. Daarin wordt een nadruk gelegd op het behoud van bomen.
5.1. Artikel 2.2 van de Wabo luidt:
"1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
[…],
g. houtopstand te vellen of te doen vellen,
[…],
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."
Artikel 2.18 luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening."
Artikel 4:11 van de APV luidt:
"1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
[…]."
Artikel 4:12a luidt:
"De vergunning kan worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtsopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultureel-historische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand."
5.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning voor het vellen van bomen te verlenen een discretionaire bevoegdheid betreft waarbij de APV leidend is. De omgevingsvergunning kan worden geweigerd op grond van de in artikel 4:12a van de APV genoemde weigeringsgronden. In de omgevingsvergunning is onder het kopje "Beoordeling aanvraag" per waarde onderbouwd waarom de weigeringsgrond in dit geval niet van toepassing is, met de daarbij horende belangenafweging.
Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de Groenvisie niet kan worden aangemerkt als een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van de Wro. De Groenvisie is een gemeentebrede beleidsvisie op het gebied van (openbaar) groen. Het is vooral gericht op ruimtelijke ontwikkeling en niet voor het wel of niet toekennen van een omgevingsvergunning voor het vellen van bomen en de weigeringsgronden van artikel 4:12a van de APV. Volgens het college zijn ook de stukken waar door [appellant sub 1] en anderen op wijzen, zoals het Bomenplan, algemeen van aard en vormen zij niet het toetsingskader voor de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning.
5.3. De Afdeling overweegt dat het toetsingskader van de betrokken vergunning volgt uit de in overweging 5.1 genoemde wettelijke bepalingen. Uit die bepalingen volgt dat de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand te verlenen een discretionaire bevoegdheid van het college betreft. Hierbij kan het college de omgevingsvergunning weigeren op grond van de in artikel 4:12a van de APV genoemde weigeringsgronden. Het college is echter niet verplicht de vergunning te weigeren, als één van de in artikel 4:12a genoemde waarden aan de orde is. Het college moet bij de verlening van deze omgevingsvergunning altijd alle relevante belangen meewegen.
Dit toetsingskader heeft het college ook toegepast. In de omgevingsvergunning en in de zienswijzennota zijn de waarden van de te vellen houtsopstanden aan de hand van de weigeringsgronden van artikel 4:12a van de APV gemotiveerd in kaart gebracht. Hierbij heeft het college gemotiveerd toegelicht waarom in deze waardering geen reden is gevonden om de omgevingsvergunning te weigeren. Vervolgens heeft het college alle belangen afgewogen en geoordeeld dat de vergunning verleend mag worden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college op deze wijze dus het juiste toetsingskader gehanteerd.
Daarbij heeft het college terecht niet de Groenvisie, het bomenplan, de Strategische Visie Roermond 2020 en het Groenstructuurplan betrokken. Deze documenten zijn namelijk niet bedoeld als toetsingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het vellen van bomen. Onder verwijzing naar wat is overwogen onder 9.4 van de eerder genoemde uitspraak van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1445, overweegt de Afdeling dat de Groenvisie alleen een visie met verschillende ambities en algemene doelstellingen betreft. Uit deze visie blijkt niet dat deze te gelden heeft als toetsingskader voor de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden zoals hier aan de orde is. Ook het Bomenplan, de "Strategische Visie Roermond 2020" en het Groenstructuurplan Roermond van 2006 kunnen naar het oordeel van de Afdeling niet als een uitwerking van de APV worden gezien. Het college heeft dus deze stukken terecht niet bij zijn oordeel betrokken en het juiste toetsingskader voor ogen gehad toen de vergunning werd verleend. De betogen slagen niet.
Onjuiste inventarisatie van waarden van de bomen en belangenafweging
6. [appellanten sub 2] betogen dat het college de waarde van de bomen onjuist in kaart heeft gebracht. Zij voeren aan dat het college de waarde van de bomen niet heeft beoordeeld aan de hand van de aanwijzingen die daarvoor zijn gegeven in de Groenvisie. Daarnaast had het Bomenplan betrokken moeten worden bij de waardering van de bomen.
[appellanten sub 2] voeren verder aan dat de waarde van de bomen is onderschat. Uit de boom effect analyse van 29 oktober 2020 van Ecoconsultancy en het verplantbaarheidsonderzoek van 8 februari 2021 van Econsultancy blijkt volgens hen dat de moeraseik en de rode esdoorn in een goede conditie verkeren en geen gebreken hebben. Bij de natuurwaarden is niet vermeld dat de moeraseik, de rode esdoorn en de andere bomen functies hebben voor bepaalde diersoorten. Bovendien hebben de bomen een positief effect op de luchtkwaliteit, de hittestress en het windklimaat. Volgens hen is er ook geen aandacht geschonken aan de omstandigheid dat de laanbomen aan de Doctor Philipslaan onderdeel zijn van een laanstructuur die bepalend is voor de beeldkwaliteit in de buurt en het gezondheidseffect en de economische waarden van de bomen.
[appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] betogen dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Alleen het realiseren van de woningen stond centraal en de belangen van omwonenden en de Groenvisie zijn niet betrokken. Volgens hen was de kap van de bomen ook niet noodzakelijk, omdat er alternatieven waren waarbij de bomen behouden kunnen blijven, zoals het realiseren van appartementen in plaats van grondgebonden woningen of het realiseren van minder woningen.
6.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde van de bomen voldoende zorgvuldig is onderzocht. Volgens het college zijn de Groenvisie en het Bomenplan niet leidend bij het bepalen van de waarde van de bomen. Beide documenten zijn visies die geen betrekking hebben op de weigeringsgronden van artikel 4:12a van de APV. Zij hoefden daarom ook niet bij de belangenafweging te worden betrokken.
Het college heeft verder toegelicht dat, hoewel de rode esdoorn en de moeraseik inderdaad in goede conditie zijn, dit niet betekent dat de omgevingsvergunning niet verleend mag worden. Bij de afweging van de betrokken belangen is veel gewicht toegekend aan het binnenstedelijke woningbouwproject. Uit de onderzoeken van Econsultancy blijkt dat de rode esdoorn na het innemen van de kroon kan blijven staan. De moeraseik kan vanwege de voorziene woningbouw echter niet op de bestaande plek worden behouden. Verplaatsing van de moeraseik heeft een beperkte kans van slagen en is daarom niet goed mogelijk.
Over de natuurwaarden van de bomen merkt het college op dat de waarde van de bomen voor vogels en vleermuizen wel bij de besluitvorming is betrokken, maar van te weinig gewicht geacht, omdat er geen (in gebruik zijnde) nesten zijn aangetroffen en de vliegroutes ter plaatse niet zullen worden aangetast door de kap. Bovendien blijft de rode esdoorn behouden en is er een compensatieverplichting aan de omgevingsvergunning verbonden op grond waarvan er minimaal 50 nieuwe bomen aangeplant moeten worden. De nieuwe bomen zullen in de toekomstige situatie bijdragen aan rijkere biodiversiteit. Over de positieve effecten op de luchtkwaliteit, de hittestress en het windklimaat merkt het college op dat deze effecten geen waarden zijn die in de weigeringsgronden van artikel 4:12a van de APV zijn genoemd, maar dat ook het eventuele verlies daaraan wordt gecompenseerd door de nieuwe bomen die aangeplant zullen worden. Volgens het college is de economische waarde van de bomen ook geen waarde die genoemd wordt in de weigeringsgronden van artikel 4:12a van de APV. De economische waarde is daarom in zoverre niet als weigeringsgrond bij de verlening van de omgevingsvergunning betrokken. In de belangenafweging is de economische waarde echter wel meegenomen. Deze gaat achteruit als er een oudere vitale boom wordt gekapt. Vanwege het grote aantal nieuwe bomen zal de economische waarde op termijn echter ruimschoots worden gecompenseerd. Verder heeft het college toegelicht dat de waarde van de bomen voor de laanstructuur, anders dan [appellanten sub 2] stellen, wel is meegewogen in het besluit van 28 september 2021 en de zienswijzennota. De laanstructuur zal met de aanplant van de nieuwe bomen worden gecompenseerd en hersteld. Daarnaast moet de bijdrage van de rode esdoorn en de moeraseik aan het stadsschoon en de beeldkwaliteit volgens het college niet worden overschat. Deze bomen bevinden zich in en nabij een tweetal kleine grasveldjes. De meeste omliggende woningen zijn met de achtergevel op deze grasveldjes georiënteerd. Er is daarom geen sprake van een bredere functie voor de wijdere omgeving. In de nieuwe situatie zal het aantal bomen in het openbaar gebied aanzienlijk toenemen, waardoor de waarde voor het stadsschoon en de beeldkwaliteit zullen worden gecompenseerd, zo stelt het college.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat alle betrokken belangen zorgvuldig zijn afgewogen. Over de door [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] aangedragen alternatieven stelt het college dat deze betrekking hebben op een andere invulling van het bouwplan. Deze beroepsgrond kan volgens het college in deze beroepsprocedure niet aan de orde komen.
6.2. Onder verwijzing naar wat is overwogen onder 5.3, waren de Groenvisie en het Bomenplan naar het oordeel van de Afdeling ook niet van belang bij de inventarisatie van de waarden van de te vellen bomen.
In wat is aangevoerd ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat de belangenafweging onzorgvuldig is geweest. Het college heeft de waarden van de te vellen houtopstanden onderzocht en onderkend, waaronder de waarde van de moeraseik, en deze afgewogen tegen het belang van het uitvoeren van het project ten behoeve van de woningbouw. Het college heeft gesteld dat de te vellen bomen weliswaar een bijdrage leveren aan de groene kwaliteit van de omgeving, maar dat deze bijdrage niet moet worden overschat en dat het aantal bomen in de beoogde situatie fors zal toenemen. Ook heeft het college door het laten verrichten van een bomeneffectanalyse en een verplantbaarheidsonderzoek onderzocht of de rode esdoorn en de moeraseik behouden konden worden. Daaruit bleek dat de rode esdoorn wel behouden kon blijven en de moeraseik niet. Verder heeft het college in de omgevingsvergunning een compensatieverplichting opgenomen dat minimaal 50 bomen moeten worden aangeplant. Gelet hierop en het belang dat is gediend met het woningbouwproject heeft het college in het licht van de aan hem toekomende beleidsruimte naar het oordeel van de Afdeling een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de belangen die zijn gediend met het vellen van de 12 bomen. Bij die belangenafweging heeft het college het bouwplan zoals dat voorlag, als uitgangspunt mogen nemen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzitter
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023
884